Eerdere recensies

Tonko Ufkn tuutes, n tuut op beide schelpen, Beilen 2015 (Het Drentse Boek)

De streektaal krijgt niet veel aandacht in reguliere literaire besprekingen. En dat is jammer. n tuut op beide schelpen, de nieuwe verhalenbundel van Tonko Ufkes bewijst dat. Hij schrijft in het Westerkwartiers, een taal – de naam zegt het al – die gesproken wordt in het Westerkwartier, de streek gelegen tussen de stad Groningen en de grens met Friesland. De taal heeft veel van zowel het Gronings als het Drents, maar is toch net weer anders.

Dit boek bevat een bundeling van zestien verhalen, of verhoalen, die je ook zeer goed kan lezen zonder dat je de taal machtig bent. Lukt het lezen even niet, dan is het het beste de tekst gewoon zachtjes te mompelen. Dan snap je direct dat bijvoorbeeld ‘zomor stijt ze doarnoa noast me’… ‘zomaar staat ze daarna naast me’ betekent en‘dastoe t geliek eerlijk verteld hest’… ‘dat je het gelijk eerlijk verteld hebt’. Laat je de klanken en woorden van de taal op de inwerken, dan word je beloond met zestien prachtige miniatuurtjes, kleine drama’s uit het dagelijks leven, waarbij de afloop vaak net anders is dan je verwacht.

In Vief moal lezen we over een uil die de duiven van de hoofdpersoon lastig valt. Hij probeert met een slim plan die uil te verjagen, maar dat mislukt. De titel van de bundel komt uit het verhaal Schelpen zuken, waar een man terugdenkt aan de laatste vakantie met zijn vrouw aan het strand en hij een schelp legde op de plaats van haar afgezette borst. Na haar overlijden zoekt hij opnieuw schelpen en kust die voor hij ze in het water gooit.

Het thema van verdriet om een overleden persoon komt vaker in het boek voor. Dat is het enige kritiekpunt. Met name de eerste verhalen zijn gelijkvorming, steeds gaan ze over iemand die door het overlijden van een geliefde de grip op het leven is kwijtgeraakt. Maar als je deze verhalen niet snel achter elkaar leest, en dat moet je ook niet doen, vervalt dat bezwaar. Dan wordt je getroffen door de weemoedige sfeer waarin mensen hun verlies verwerken, of op een of andere manier buiten de boot vallen.

De gebeurtenissen zijn licht schrijnend maar worden nergens groot en dramatisch. Ufkes zoekt het kleine, bijna intieme ongeluk. Hij schrijft verzorgd met een ingetogen toon en weet zo een breekbaar beeld neer te zetten van kwetsbare mensen. n tuut op beide schelpen bevat zeer fijnzinnige verhalen die de lezer boeien en weten te raken met een poëtische taal.

(johan Bordewijk)

 

Nico Dros, Langzaam afbouwen op deze planeet,
Amsterdam 2015 (Van Oorschot)Nico Dros Langzaam afbouwen

De nieuwe verhalenbundel van Nico Dros, Langzaam afbouwen op deze planeet, bevat veel motieven die ook in Dros’ eerdere werk te vinden waren. Indonesië en zijn geboorte-eiland Texel zijn terugkerende elementen in zijn verhalen. Ook de thematiek is karakteristiek voor zijn proza. Dros zoekt de zelfkant van de maatschappij en van de menselijke geest. Het gaat in zijn verhalen om wraak, mislukking, ongeluk, groot en kleiner menselijk leed. Met zijn typerende grillige stijl en taalrijkdom – waar kom je woorden tegen als zwabber, pikstaanderig week en strakelen? – weet hij de intriges tot leven te wekken.

De angst van een van zijn personages om via IVF kinderen te krijgen, of sterker nog, diens afkeer van baby’s in het algemeen, beschrijft hij als: ‘We zouden onze eigen Frankensteinbaby op de wereld zetten, een meervoudig gestoorde primaat met driftaanvallen en angstdeliria voor wie het leven alleen draaglijk was wanneer hij in de wateren van Eilat tussen witsnuitdolfijnen dreef.’
Zoveel barokke beelden, ik vind het prachtig. Af en toe gaan ze bijna over the top, maar dat geeft de verhalen een aangename lichtheid: om zoveel zwaar aangezet drama valt ook te lachen.

Verwacht in dit boek geen keurig afgeronde vertellingen. Hoewel de acht korte verhalen onderling verschillen, zijn er ook overeenkomsten, met name in de opbouw. De spanningsboog wordt netjes opgezet en net als je als lezer denkt dat de climax komt, stopt het verhaal. Een ontknoping lijkt niet zo belangrijk te zijn, het gaat om de stijl, het gaat om de intrige, het gaat om de werveling van emoties, het gaat om de slangenkuil, die een mensengemeenschap kan zijn.

De verhalen in Langzaam afbouwen op deze planeet zijn tragisch, maar nooit echt rauw of alleen maar grauw. Dros schrijft afgewogen over de navrante trekken van het leven, maar relativeert die ook weer met humor.

(Johan Bordewijk)

 

Erik Lindner, Naar Whitebridge, Amsterdam, 2013
(De Bezige Bij)

In ‘Naar Whitebridge’ vervoegt een jongen zijn moeder Elisabeth op het uitgestrekte landgoed van een Schotse graaf. Haar vriend is een van de pachters die de landerijen, tuinen en het wild beheren. De jongen leert proefondervindelijk de streek en bewoners kennen, wordt verliefd op het Loch dat hij per boot verkent, en voorzichtig ook op meisjes in de buurt. Zijn manisch depressieve moeder bemoeilijkt die ontdekkingstocht. Onschuldig op zNaar Whitebridgeoek naar zijn plaats in een nieuwe wereld, krijgt hij grotere verantwoordelijkheid dan goed is voor zijn leeftijd. ‘Ik vraag me af of de meisjes iets van de stilte van Elisabeth gemerkt hebben’. Met die eenvoudige frase raakt Lindner de verborgen aard van depressie voor de buitenwereld aan. Hij legt het manische er niet vingerdik op, maar als de laag nevel op de Schotse meren, is ook de ziekte indringend aanwezig. De toestand van moeder blijkt uit haar flagrante afwezigheid in haar zoons leven, zowel fysiek als mentaal.

De uitgesponnen verkenningen van het Schotse Hoogland en Loch Ness zijn intrigerend, maar het sfeervolle taalgebruik voelt tegelijk gezwollen. De jonge protagonist moet heel bijdehand zijn om zo’n oog voor detail te hebben. De nieuwsgierigheid die uit beschrijvingen blijkt is wel die van een tienjarige. Ook zijn enthousiaste met fantasie doorspekte observaties lezen authentiek. Ver van de maatschappij en modale leeftijdsgenoten slingert hij tussen volwassenheid en kindertijd. Naast zorg voor Elisabeth, speelt ontluikende seksualiteit hem parten. In een gesloten gemeenschap als het grafelijk domein, is ruimte voor ontplooiing beperkt.

Lindner vertelt met korte afgemeten zinnen die uitweiding mijden en accuraat het landschap schilderen. Zijn beschrijvingen zijn helder en brengen een archaïsche, afgelegen wereld tot leven. Dit is een boek waar taal spiegel is van de omgeving, door iemand die in vorig werk een eigen stem vond. Lindner is een poëzieschrijver, met bundels als ‘Tamontane’, ‘Tong en treden’, ‘Tafel’ en ‘Terrein’. Dat verleden belemmert hem een geloofwaardig minderjarig prozapersonage neer te pennen. De ik-persoon is te veel poëet en te weinig kind. Dat maakt de zinsbouw onnatuurlijk, ondanks het gepuurde taalgebruik. De taal is te beredeneerd voor een opgroeiende knaap. Spontaniteit of tongval ontbreken. Evenwicht tussen inleving in zijn personage en lyrische beschrijvingen zou het leestempo goed doen.

De Schotse dagen van de jongen blijven boeien, mits je daarvoor concentratie kunt blijven opbrengen. Tegelijk creëert Lindner een mysterieuze sfeer. Het hoofdpersonage doorspekt zijn observaties met fantasie en een romantisch idee van adel en plattelandsleven. Het verhaal licht de sluier nooit helemaal op. Lindner maakt de grens tussen fabuleren – een term die hij graag gebruikt – en de werkelijkheid flinterdun. Even word je in de fantasiewereld van de jongen meegezogen. ‘Naar Whitebridge’ zal niet overweldigen, maar spreidt na wat doorbijten toch zijn Schotse nevels uit. Voor een boek dat sfeerschepping boven alles plaatst, is dit geen slecht resultaat.

(Jonas Bruyneel)

 

SpiegelerBrigitte Spiegeler, Krijgskunst –
Versluierde gedichten en andere vuurpauzes
,

Haarlem 2015 (In de Knipscheer)

Brigitte Spiegeler debuteert strijdlustig met Krijgskunst – Versluierde gedichten en andere vuurpauzes. Ze trekt ten oorlog met van franjes ontdane taal en een breed scala van onderwerpen: van dagelijkse beslommeringen tot juridisch taalgebruik. Niet verwonderlijk, want Spiegeler is naast dichter en beeldend kunstenaar ook advocaat. In Krijgskunst verkent ze taal en emotie vrijer dan in haar dagelijks leven. Het is duidelijk dat ze die taal beheerst. Soms klinkt het wat stroef, andere verzen mochten langer rijpen, maar globaal lijkt de dichtbundel af. Dat komt door een doordachte structuur die er een conceptboek van maakt. De inhoudstafel lijkt op een cursus ‘generaal voor dummies’. Met hoofdstukken als Slag leveren, Een compagnie intact houden en Aanvallen door middel van vuur schept ze de verwachting dat poëzie een mens weerbaar maakt in de maatschappij. Strijdklaar door een poëtisch lesje krijgskunst.

Zo ambitieus is Spiegeler niet. Wat niet wil zeggen dat ze er niet af en toe raak op zit. Vooral wanneer ze het anekdotische laat doordringen komt sterke poëzie te voorschijn. ‘Wat een paniekzaaierij/Als je een liter benzine/drinkt, ga je dood/ een druppel gaat wel’, fulmineert ze in Vuur en water dragen. De strijd waar Spiegeler ons op wil voorbereiden is een vurige. Toch blijft het in de taal wat braafjes. Elk woord lijkt gewikt en nog vaker gewogen. Ze mag gerust de teugels vieren en eens zelf, tussen de veldslagen in, op haar eigen bundel vuren. Of op zijn minst een mokerslag uitdelen. Misschien komt Een onontwarbaar wezen het meest in de buurt van wat ik graag zou willen zien: ‘Ontstaan uit een gemeenschappelijke voorouder/Kost tijd, verbeelding van lijf en leden/En een boel seks /Of klinischer: paring’.

Dat haar taal af en toe archaïsch aandoet – iets waarvoor ze zelf waarschuwt op het achterplat – mag niet storen. Het past perfect in het totaal en mocht zelfs wat prominenter. Af en toe neigt het naar makkelijke mooipraterij. ‘De geschiedenis van de tijd/hoever/gaat dat terug? /Voorwaarts, achterwaarts/verwerkingstijd’ uit het gedicht De koning van het zwart zegt weinig en is nu ook niet zo’n topfrase dat het kippenvel bezorgt.

Met Krijgskunst heeft Spiegeler een fijne conceptbundel geschreven die als geheel sterker is dan de aparte delen. De gedichten variëren van spitsvondige taalbataljons, die gewapend met archaïsmen, woordspelletjes, politiek en militair jargon, de strijd aangaan met de onwaarheden in de wereld, tot banale schnabbels die weinig om het lijf hebben. Het is de opbouw en de krachtige sfeerschepping die van haar debuut een sterke eerste zet maken. Misschien had ze meer hoofdstuk twee Foerageer op de vijand en minder Zichzelf buiten bereik van het verlies stellen mogen volgen: iets meer vuur had er een parel van gemaakt.

(Jonas Bruyneel)

Reacties zijn gesloten.