Eerdere recensies

Cees Nooteboom blogt

Cees Nooteboom wordt buiten ons land door het verwende lezerspubliek, de belangrijke uitgeverijen en veel grote Europese schrijvers van dit moment in één adem genoemd met grote schrijvers als Calvino, Borges, Nabokov. In zijn eigen land echter, in de taal waarin hij woont, praten nog teveel critici anders. Daarbuiten glimlacht men meewarig om die onderwaardering die Nooteboom bij ons heeft, het vervult hen van onbegrip en ongeloof. Lezerspubliek en uitgevers daar weten het beter, in Duitsland, Engeland, Spanje, Frankrijk, Italië, Polen, Japan, Korea en China en in Zuid-Amerika, waar telkens weer nieuw en oud werk van hem vertaald en gepubliceerd wordt in prachtig verzorgde uitgaven. Hun maatstaf is eenvoudig: zij zoeken de wereld rond op hoog niveau naar de juiste combinatie van originaliteit, diepzinnigheid en bovenal: vertelkunst – en dat vinden ze bij maar weinigen, waaronder Cees Nooteboom.

[tag]De aanleiding om mijn even hart te luchten is een nieuw boek: Brieven aan Poseidon. Nooteboom schrijft en vertelt. Indringend. Origineel. Boeiend. Erudiet bovendien, maar dan op een zodanige manier dat iedereen wil luisteren, tenzij hij een geborneerde vakidioot is. Op de eerste pagina vertelt hij hoe hij tot het boek is gekomen. In februari 2008 koopt hij in München Die Vier Jahreszeiten van Sándor Márai, een verzameling korte reflecterende stukjes. Márai, de romancier van wereldformaat die als zodanig pas na zijn dood doorbrak, tot verbazing van zijn Hongaarse vrienden en critici, die hem zagen als een goed reis- en dagboekschrijver. Hij gaat met dat boek op een terras van een visrestaurant zitten en leest.Voelt verwantschap met die Hongaar die ook zijn tijd doorbracht met kijken en lezen, reizen en schrijven. Het brengt hem op een idee en terwijl hij piekert hoe hij aan iets dergelijks een vorm zou kunnen geven, valt zijn oog op een papieren servetje. Daarop staat in blauw gedrukt de naam Poseidon, compleet met watergod en drietand. Dat moet een teken uit zee zijn. Aan de slag. Hij gaat brieven schrijven aan Poseidon.

Het werden er tweeëntwintig, met daartussen korte observaties, zodat het boek bestaat uit een serie van 74 stukjes. Het leest als een blog. Ideaal om ook als e-book te worden uitgeven en op die manier een nieuw publiek kennis te laten maken met Nooteboom. En maar doorscrollen, met je iPad en een glas wijn op de bank.

In de Brieven aan Poseidon voelen we een bijna lijfelijke aanwezigheid van Nooteboom. Hij is bij je op bezoek en komt over zoals hij is. Ook hij houdt van een glas goede wijn. Het hele boek ademt die vertrouwelijkheid. Het was even wennen met die brieven, schrijft hij aan de Poseidon:, ‘Hoe schrijf je aan een God?’ In de eerste brief, geschreven op het eiland waar Nooteboom in de zomer verkeert, maakt hij contact met de zeegod, aborder noem ik dat even, aanklampen, een mooie Franse term als je een zeegod aanschiet. Hij schrijft dat hij van plan is regelmatig te schrijven over de dingen die hij leest, ziet en denkt en stelt alvast een paar nieuwsgierige vragen. Hij vermoedt dat hij hooguit antwoord zal krijgen op het strand van zijn eiland, in de vorm van een aangespoelde schelp, of van wat de Engelsen zo mooi noemen flotsam & jetsam. Maar hij weet dat niet zeker. Hij vraagt Poseidon ook of hij, mens, volgend jaar weer op zijn eiland mag terugkomen. Direct op die eerste brief volgt een stukje over een man die met zijn vrouw mocht trouwen na haar dood, want zij hadden daarvoor twintig jaar samengeleefd. Om haar dicht bij zich te voelen in de Mairie had hij haar hoed meegenomen. Zo zit het boek dus in elkaar, in een onderhoudende opeenvolging van brieven, gedachten en observaties.

In de tweede brief ondervraagt hij Poseidon nieuwsgierig over hoe hij mensen ziet, als god zijnde. Dan weer vraagt hij aan Poseidon of hij mensen kent die over hem geschreven hebben, zoals Kafka, Homerus en Ovidius. Een paar observatie- fragmenten later of de zeegod die Ene kent, de Allerhoogste, waarover alles tot ons gekomen is in Het Boek. En passant heeft de flaneur Nooteboom het over van alles wat hem eens is overkomen of opgevallen. Zoals over dat schilderij in Berlijn, Neptunus en Amphitrite van Peter Paul Rubens, waarvoor in 1936 een magere jonge man stond die het toneelstuk ‘Wachten op Godot’ zou schrijven.

Het is een verrukkelijk boek, origineel, geestig en diepzinnig. Zoals we dat gewend zijn van deze auteur die, beter dan wie ook achter de kleine, de grote dingen kan zien.

In Duitse vertaling (wederom door Helga van Beuningen) is het boek er al. Bij De Bezige Bij komt het uit op 4 oktober 2012.

Jan Doets

 

Gerdien Verschoor, De draad en de vliegende naald, Amsterdam-Antwerpen, 3e druk, 2012(Atlas Contact) (1e druk 2011)

Gerdien Verschoor’s roman De draad en de vliegende naald speelt zich af in Polen en beschrijft de relatie tussen een moeder (Julia) en haar zoon (Roman). ‘Vader onbekend’, zo heeft Julia beslist, haar best doend hem te vergeten. Dat grote vergeten begon in de jaren dat ze als een ondode door de straten van Warschau strompelde, ‘de jaren waarin ik maar één manier kon bedenken om mijn angst voor dat grote gemis te overwinnen en dat was om ervan te leren houden, om te houden van de leegte en niet van het vulsel, meer te houden van de rafels dan van de gladde stof, meer van de ruimte tussen de woorden dan van de woorden zelf.’

Een ander groot vergeten betreft de chaotische tocht met paard en wagen, per boot en te voet van de jonge Julia met haar vader, moeder en zusje Tina van een Poolse havenstad naar Rusland, een Joods gezin op de vlucht voor de Nazi-Duitse bezetter, en haar verblijf in Siberië, zonder de verdwenen vader en het tijdens een gevaarlijke overtocht over een rivier in het water achtergebleven zusje.

De leegtes tussen de woorden zijn bij Julia gevuld met uitroeptekens. ‘Mevrouw Julia draagt een mantel van uitroeptekens die haar moeten beschermen tegen alle vraagtekens uit het verleden. Ze doet alsof ze al haar vragen door de scheuren van de geschiedenis heeft gegooid,’ weet de hond van de binnenplaats van het huis waar Julia en Roman wonen. Hij weet dat doordat er dingen zijn die voor gewone stervelingen onzichtbaar zijn, behalve voor hem.

De vraagtekens hinkelen en springen rondom Roman. De hond treft ze aan op de papiersnippers die uit zijn prullenbak afkomstig zijn of in achteloos uitgesproken gesprekken.

De zoon zoekt nu juist wèl de woorden, het vulsel en de gladde stof. Pas wanneer hij dood uitgestrekt op de vloer van zijn kamer ligt vindt Julia daar de antwoorden die haar zoon op de vraagtekens heeft gevonden. Naast de stille getuigen van zijn zoektocht naar de waarheid van zijn afkomst vindt ze de neerslag op schrift en geluidsband van zijn strijd tegen onrecht, het communisme en mensen die in hokjes denken. Het is de wereld van de valse autoriteit en de ongerechtvaardigde macht waarvan Julia hem altijd had willen vrijwaren.

Negatieve vrijheid staat in dit verhaal tegenover positieve vrijheid. Uitroeptekens tegenover vraagtekens. Ongehinderd door andere burgers en de staat je eigen leven leiden tegenover het vermogen om je leven in te richten volgens de wetten van je eigen innerlijk leven. De keuze van Julia tegenover de wil van Roman.

Op vacantie in Szczawnica wint het kind Roman een stuiterbal aan het rad van fortuin. ‘Met zijn stuiterbal voor zijn oog zag de wereld er ineens veel spannender uit. (…) Bomen kregen ronde buiken, auto’s leken op nijlpaarden die uit een donkergrijze lucht naar beneden zweefden. De lucht was een zee, met glanzende sterren in alle kleuren van de regenboog.’ Dan haalt Julia hem uit zijn droomwereld en vraagt hem zijn persoonlijke gegevens te herhalen voor het geval hij verdwaalt: naam, geboortedatum, naam van zijn moeder, adres in Warschau en zijn vacantieadres.

(cg)

 

Nafiss Nia, De momenten wachten ons voorbij, Schiedam 2012 (De Boekfabriek)

‘Op hoog van zegen’ zou ook een goede titel zijn geweest voor de tweede dichtbundel van de Iraans-Nederlandse dichter, vertaler en filmmaker Nafiss Nia. Het is de titel van het gedicht dat op pagina 13 staat afgedrukt.

Zegen is een reeks woorden waarmee men God’s gunst en bescherming vraagt. Hoop wordt dan ontleend aan een schets, een verhaal, een bewegend beeld, een gebeurtenis die zich afspeelt in de tijd.

In genoemd gedicht huilt de ‘hij’ bloed, met gesloten ogen. ‘Aan het verleden denkt hij, aan de verre onbezorgde herinneringen.’ Zijn hoop zet hij in op de zwangere buurvrouw en haar toekomstig kind: ‘Zou het kind in de herfst kastanjes gaan verzamelen in het bos? Misschien schenkt de zwangere buurvrouw de kastanjebomen een nieuw leven.’

[tag]Een zwerver zoekt een onderkomen (‘De zwerver’, p. 27) en kan zijn hoop vestigen op de wind die onbekrompen waait en de leegte meeneemt, dronken maar zonder wee. ‘Op zoek naar een onderdak, reist de stille wind langzaam doch vastberaden naar een andere wilg.’

Er is hoop zolang de verhalen die opkomen bij vervreemding, verdriet of lijden in beweging blijven. In de cyclus Overpeinzing 1–4 (p. 16 t/m 20) zit de ‘je’ in zijn kamer, naast het raam, wachtend. De hoop wordt gewekt door twee sprookjesachtige vertelsels:

‘Ik ken een man die zijn ziel / in een melkfles stopt en / aan de kindertijd van / de oceaan overlaat. / Hij hoopt dat de vissen hem / op een dag als kind aanvaarden. / Het verlangen om opgevist te / worden, zuigt zijn adem op. / Zijn vader was een visser!’

Zo gaat de eerste vertelling.

De tweede luidt:

‘Ik ken een vrouw die zich / met haar dagboek wast / die tijdens het werk haar / stem in een kluis opbergt / en zo nu en dan stotterend / de zwijgende slaapliedjes neuriet. / Het verlangen om gevangen te / worden, zuigt haar adem op. / Haar vader was een cipier!’

In het vierde gedicht van de cyclus is de beweging gestremd:

‘Je zit naast het raam / in je kamer / en weet niet dat achter jouw / vergetelheid de vissende cipiers / zich in de tuin nestelen en / de bewakende vissers alleen / leegte uit de vijver vangen.’

Verwant aan ‘Overpeinzing’ is het gedicht ‘Stoffelijke gedaante’, waarin de vrouw van de ‘hij’ weg is: ‘leven weg / warmte adem zweet/ begeerte weg’.

Het verhaal van het ‘afgelopen feest’ komt niet meer in beweging:

‘de riem is dicht noch open / ligt los aan het midden / verlamd dralend of dood / de plooien gerimpeld soms glad / met daarop twee rode wijnvlekken / van het afgelopen feest roerloos / geen verwachting van morgen / geen gevoel voor tijd geen hoop’

(cg)

 

Peter J. Van Dijk, Het domein van de jeugd, Den Haag 2012 (Gopher)

Peter J. Van Dijk is een geboren verteller. De 551 pagina’s tellende roman over de jeugd van Thomas Termeer is tevens het verhaal over het Friese dorp Surventoveen en zijn inwoners in de jaren zestig van de vorige eeuw.

Al lezend ruik je de rattensloot achter de woning van de Schama’s, een deels dichtgegroeide, met allerlei afval en rotzooi drabbige sloot… voel je de zachtheid van Pearl, het konijn dat het woonwagenmeisje Jane tegen zich aan drukt en streelt. ‘Thomas begrijpt dat het de bedoeling is dat hij nu zelf met zijn hand zo’n strelende beweging gaat maken, en dat wil hij ook doen, als ze zijn hand via de rug van het dier over haar rechterborst laat glijden… Ook daar is het zacht, lief-zacht, lekker-zacht en nog veel meer’.

[tag]Thomas is elf wanneer Jane hem meetroont naar het schuurtje achter de woning van Niehoff waar haar konijnen zijn ondergebracht. In Hitweek en Aloha (de jeugdculturele bladen van die tijd) las je dat er veel verborgen leed in de provincie was. Niet in Surventoveen. Daar moet in die jaren een nauwelijks verholen lust hebben geheerst. Ook bij de meisjes van de lagere school die hun ontluikende vrouwelijkheid graag aan Thomas en zijn vriendjes voelbaar maakten. Het gebeurde in schuurtjes, op kamp, of in het zwembad. Dat aftasten van elkaars ontluikende sexualiteit heeft de schrijver aanschouwelijk gemaakt en met spanning omgeven.

De vertelsituatie in Het domein van de jeugd is even opmerkelijk als die in Van Dijk’s vorige roman, Reis naar de vader, waarin consequent de jij-vorm is gehanteerd. Beurtelings wordt het verhaal vanuit Thomas (dus als ‘ik’) en naar hem toe (dus als ‘Thomas’) verteld. Deze techniek van wisselend perspectief vind je ook in strips (spreekballonnetje, denkballonnetje), films (Kiss of the Spider Woman) en televisieseries (Dexter). De afwisseling van beschrijving van een handeling en reflectie geeft het verhaal vaart. Helaas wordt die op sommige plaatsen gestremd door personages die als ‘mede-verteller’ (over Thomas, maar bijvoorbeeld ook over de Zesdaagse Oorlog in 1967) worden ingevoerd.

Wat je vasthoudt in de tekst zijn namelijk niet hun opinies en hobby’s, maar de emoties waarmee Thomas zijn vader Jan (eigenaar van de slagerij aan de Gedempte Gracht 15), zijn moeder Marthe, zijn grootouders, zijn schoolvriendjes, de meisjes met wie hij opgroeit en de dorpelingen volgt in hun doen en laten.

Helder ziet hij de verstandhouding tussen zijn vader en moeder. ‘Wat was dat eigenlijk van elkaar houden? Of bleven ze maar gewoon bij elkaar omdat andere mogelijkheden hen “te ver weg” voorkwamen? Hij kon niet zeggen dat hij vond dat zijn vader lief tegen zijn moeder deed. Dat zei moeder ook dikwijls, ze zou zo graag willen dat haar man wat aardiger tegen haar deed, zoals hij zich in de winkel tegen zijn vrouwelijke klanten gedroeg’.

Thomas begrijpt zijn moeder als geen ander, omgekeerd geldt hetzelfde. Soms kleurt de emotie zijn aanblik donker, wanneer hij terugdenkt aan de zelfmoordpoging van zijn vader, bijvoorbeeld: ‘Vreselijk dat woord. Die daad! Je wou er niet aan herinnerd worden, je wou er niet aan denken, maar toch moest je er soms aan denken; het was onvermijdelijk’. Wanneer de vader na een verblijf in het ziekenhuis in Heerenveen terugkeert naar huis, volgt een van de beste passages uit het boek. ‘Ze liepen vader tegemoet op de Schwartzenberghlaan. Het kwam Thomas voor of er extra veel blaren lagen en de bomen desondanks grillige schaduwen over de klinkers wierpen… De straat leek donkerder dan anders… Of kwam dat door de vele wolken die als ruimteschepen langs de hemel voortjoegen? De vader die in de verte kwam aangelopen leek op zijn vader en toch bekroop hem het gevoel alsof de man voor een deel een andere man was geworden, een andere vader … Maar aan die gewaarwording kon hij niet toegeven… Dat zou niet goed zijn!’

Domein: gebied waarin iemand het voor het zeggen heeft.

(cg)

Reacties zijn gesloten.