Fietsen, door Christian Oerlemans

Het was weer Tour de France gekte.
Wat bezielt die mensen toch om als een clown bovenop een berg wielrenners voor de wielen te lopen. Hoe gek moet je dan zijn? Gek op wielrennen? Hoewel het fietsen tegen die bergen op natuurlijk gekkenwerk is, dat doe je niet voor je lol maar voor het geld, is het nog veel gekker om daar een paar seconden als een gek zwaaiend en rennend voor de camera’s te komen. Maar genoeg hierover, het onbegrip zal wel aan mij liggen. Overigens wel een mooi staaltje fietsen van die voormalige Keniaan Froome, die al vanaf zijn prille jeugd fietsgek is en op 1700 meter hoogte van jongs af aan zijn rode bloedlichaampjes heeft gekoesterd. Dat levert hem nu miljoenen op.
Jaja genoeg hierover.
Op de Nederlandse fietspaden zijn wielrenners een gevaar, ze rijden veel te hard en hebben meestal geen bel. Op zon- en feestdagen zoeven ze in kleine groepjes voorbij en als je niet aan de kant gaat krijg je douw. Maar tegenwoordig is er een nieuwe categorie snelfietsers die deze wielrenners in de wielen rijdt. Oudere echtparen in gelijkgekleurde kleding op een e-bike. Die zijn ook een gevaar. Laatst reed een oudere e-biker op volle snelheid de sloot in.
Fiets is een mooi oernederlands woord. Niemand weet waar het vandaan komt, rond 1870 was het er ineens, in een tijd dat men nog gemeenlijk sprak van vélocipède. Een rijwielmaker genaamd Viets beweerde later dat de fiets naar hem was vernoemd, maar hij produceerde zijn viets pas na 1885, dus chronologisch klopt dit niet. Pijnlijk dat onze FIETS nu her en der bike wordt genoemd. Fietsers worden bikers, er zijn bikerclubs en custom bikes.
Ik lees dat het aantal verkochte e-bikes nu de gewone fietsverkoop overtreft. De verweking van de Hollandse fietser slaat toe. Zelfs schoolgaande jeugd laat zich elektrisch voortbewegen. Is dit een zegen voor het milieu? Nee natuurlijk niet. En tegen obesitas helpt het ook niet.
Op gevaar af dat jullie zuchtend zeggen: ‘opa vertelt’, wil ik het toch even hebben over vroeger. Na de oorlog hadden we geen fietsen, die waren naar Duitsland geëxporteerd. Op Zondag mocht ik fietsen op de fiets van mijn vader. Van zijn kant ging dit niet van harte overigens, want de fiets was zijn werkvervoer, hij was er zuinig op. Zes dagen per week fietste hij als vertegenwoordiger in bouwmaterialen langs de wederopbouw. Natuurlijk kon ik niet bij de trappers. Maar wij fietsten op hoge herenrijwielen ‘door de stang’ zoals dit werd genoemd. Het rechterbeentje door het frame steken, de fiets enigszins in schuine stand balanceren en onder het stuur doorkijken om te voorkomen dat je in de tramrails slipte. Wat mij uiteraard gebeurde omdat ik zo dom was koers te zetten naar de (spannende) tramremise in de Uiterwaardenstraat. Krassen op het frame en op mijn beentjes, daarna mocht ik niet meer ‘door de stang’ fietsen.
Gelukkig groeide ik en kon ik later over de stang fietsen, waartoe mijn vader het zadel verwijderde en een klein kussentje – in ons gezin bekend als HET kussentje – op de stang bond. Luxe op Zondag.
Een oom in Aalsmeer bleek in de oorlog een fiets te hebben begraven, opdat deze niet geëxporteerd zou worden. Deze fiets kreeg ik. Schoongemaakt en mooi zwart geschilderd. Nog een jaartje met ‘blokken’ op de trappers gereden, maar daarna klaar voor het grote werk. Dit ging om het kampioenschap van de Vechtstraat en omstreken (Amsterdam Rivierenbuurt). Vijftig rondjes rond de bunker op het Meerhuizenplein. En later de afschrikwekkende wedstrijd heen en terug naar het Olympisch stadion, over de Zuidelijke Wandelweg. (Ja er stond een controleurtje op het keerpunt bij het stadion!). Ha, dat waren tijden, bijna vergelijkbaar met de jonge Froome in Kenia.
Nog wat later werden we lid van de NJHC. De jeugdherbergcentrale. Dan kon je een rondje door Nederland fietsen met toestemming van je ouders, want die herbergen werden gerund door een vader en een moeder die vaak strenger waren dan bij je thuis. Er moest veel en er mocht minder. Volksdansen, zingen, bed opmaken, afwassen, onkruid verwijderen. Voordat je ’s ochtends weer op de fiets zat had je er al een halve dag korvee opzitten. Weinig leuke meisjes, herinner ik mij.
Leuke meisjes zaten op de MMS en het Meisjeslyceum en bij voorkeur schrijlings voorop de stang. Dat moet voor hen verdomd ongemakkelijk geweest zijn, maar het zag er romantisch uit en het was heerlijk om een meisje op deze wijze op je fiets te vervoeren, in je armen en tussen je knieën. Macho uiteraard. De emancipatie moest nog komen.
De fiets was je stalen ros. Je roste ermee van hot naar her, naar het strand, naar dansles, naar school en naar Fontainebleau, Bois de Boulogne en naar Bouillon, omdat je het kasteel van die Godfried wel eens wilde zien.
In die tijd was het hebben van een ‘penfriend’ in de mode. Een nichtje van mij schreef met een zekere Jocelyne die ergens in het diepe zuiden van België woonde, vlakbij Luxemburg. En omdat we die exotische stad ook wel eens wilden zien, reden we er naar toe. Door de Ardennen. Hiertoe hadden we een extra rem gemonteerd, een knijprem waarmee je een rubber remblokje op de voorband kon knijpen. In de bergen moest een fiets immers twéé remmen hebben, een voor en een achter. De achterrem heette Torpedonaaf, oerdegelijk slechtremmend en warmlopend.
Heb je die renners in de Tour zien dalen? Nou dat is niets vergeleken met onze afdalingen, voortgedreven door het dode gewicht van zware ijzeren rijwielen met twee volgeladen fietstassen en een tent achterop. En over het klimmen gesproken, dat deden we zonder versnellingen.
Op een zaterdagmiddag arriveerden we bij ons ‘logeeradres’, waar de ouders van Jocelyne niet thuis bleken te zijn. Een nette, bloemrijke buurt, een vrijstaande woning met een poortje achterom. Poortje was open en er ontvouwde zich een diepe tuin met een fraai gazon. Hier zetten we ons tentje op. Verrassing natuurlijk toen die ouders thuiskwamen en er twee pubers bleken te kamperen op hun geschoren gazon.
Maar wij waren goed opgevoed en spraken beleefd met twee woorden in het Frans zodat we al spoedig samen (mijn vriend Joop en ik) in een grote badkuip zaten. Ik denk – achteraf – dat wij er minder schoon uitzagen en wellicht zelfs geurden. Daarna heerlijk gegeten. Zalig geslapen in een echt bed. De volgende Zondag met Jocelyne – die in het geheel niet beantwoordde aan het joyeuze elegante beeld dat haar naam bij ons had opgeroepen – zijn was klein en mollig –  die zondag dus met de mollige Jocelyne, haar verwende broertje en pappa en mamma in het park gewandeld. En daarna nogmaals een heerlijke maaltijd en een goed bed.
Ja, op de fiets kom je nog eens ergens, ook als je zelf moet trappen. Hoewel, lang geleden fietste mijn vriend en collega Henk Roozendaal – nu gelauwerd kunstenaar op Bonaire, www.henkroozendaal.com – in café van Puffelen op de Prinsengracht. Er werden wedstrijden verreden, geheel in wielrenpak met geschoren benen op een stilstaande fiets met kilometerteller. Tijdrijden met de beloning op de bar in zicht.
Hoe gek moet je zijn? Is profwielrennen een sport of een beroep? Moet je medelijden hebben met Bauke Mollema als je hem in stortbuien tegen een berg op ziet zwoegen? Een week later rijdt hij een rondje om de kerk en vult zijn banktegoed aan in Monaco. Moeten wij trots zijn op Bauke (toch maar een Nederlander die Froome bedreigde…) en dan naar het nationalistische geouwehoer luisteren dat rond zijn pijnlijke afgang wordt gezwachteld?
Ach mensen, ga toch fietsen.

 

 

Dit bericht is geplaatst in Column Oerlemans, Home. Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.