De Muur, door Kolja Aertgeerts

Hieronder het eerste van drie verhalen van Kolja Aertgeerts die zich afspelen rondom een muur. De muur in kwestie (zie foto) bestaat echt. En het verhaal speelde een rol aan het einde van zijn huwelijk. In de twee afleveringen die volgen, zullen telkens andere mensen een ander soort cruciale ervaring hebben na een confrontatie met de muur.

Kolja Aertgeerts (Antwerpen) verspilde zijn jeugd met rondhangen en occultisme. Eind jaren negentig werkte hij mee aan een notoir literair magazine terwijl hij eigenlijk moest studeren. Daarna verrichtte hij per ongeluk allerlei jobs. Tegenwoordig gelooft hij dat schrijven zijn roeping is. Hij probeert die waar te maken door middel van korte verhalen voor obscure blaadjes en romans die langzaam maar zeker naar literatuur beginnen te neigen. Verder tekent en schildert hij, maakt hij videokunst en gaat hij met tegenzin naar industrial optredens. Hij hoopt, voordat hij doodvalt, uit nihilisme een verlichtende waarheid tevoorschijn te toveren, en die waarheid mag religieus zijn. In 2012 verscheen bij Uitgeverij Macc zijn debuutroman Igor.

I

Uiterlijk was Emke een bepaald type. Ze leek om niets te geven, met haar sigaretje en haar laarsjes en haar blonde, gezonde haar wat scheef bijgeknipt om toch iets onregelmatigs aan haar schoonheid toe te voegen. Innerlijk was ze natuurlijk een bang en onzeker meisje, en overgevoelig zoals al mijn modellen. Het is dat spanningsveld tussen binnen en buiten, onschuld en bevlekking, angst en verlangen, dat ik graag op foto vastleg.

Mijn portfolio bulkt van de schone gezichtjes. Hier onderaan een foto van een meisje met een kinderlijk zilveren diadeempje, dat ik op een andere foto, waar ik het lichaam wilde laten spreken (vaak zijn het ook danseressen) onherkenbaar heb gemaakt met behulp van een sluier. Verderop heb ik de sluier opnieuw gebruikt. In dat geval was mijn model een Braziliaanse. Bij haar gaat het donkerbruin van haar huid in dialoog met het wit van de maagdelijkheid en met het grijs van de grafstenen om haar heen. De stralende zon maakt het geheel belachelijk en unheimlich tegelijk. Hier weegt de diadeem zwaar boven een rosse bos krulhaar en een onzeker voorhoofdje. Groene, enigszins angstige ogen maken het beeld compleet, want ze houdt een opgezette adelaar in haar bleke handen. Een zwarte doek waaiert langs de ruïnes op de achtergrond. Zo staat alles in dreigende beweging bevroren. En deze hier weigerde de sluier. Omdat ik bleef aandringen staan haar ogen zo vurig als je hier kunt zien. De wind komt van achter en het licht van voren, en de menhir – die wel een verbeelding van haar energie lijkt – rijst in het midden van de compositie als een waarschuwende verticaal achter haar op.
Krachtige oude plekken lenen gedwee hun sfeer aan mijn beelden. Ook zij onderwerpen zich aan de technologie, net zoals de meisjes die, eenmaal bedwongen door een sluier en bruidskleed, des te liever uit de kleren gaan. De foto’s vertegenwoordigen macht: de mijne, maar ook die van mijn modellen. We gunnen het elkaar, terwijl het kerkhof, de menhir of de grot als het ware in een jaloerse, machteloze achtergrond veranderen.
Je zou er duizelig, of moedeloos, of simpelweg geil van kunnen worden. Dat is de kunst van mijn fotografie. Maar dan is er dat album van Emke en de nis in de hoge muur – mijn beste foto’s, al zeg ik het zelf. Ik weet niet wat ik ermee aanmoet. Als ik het album doorblader is het vluchtig, ik geef de beelden geen kans op me in te werken. Misschien is er inderdaad iets wat ik niet durf te zien.

Ze was me al opgevallen toen er van laarsjes en een scheve haardos nog geen sprake was, Emke met de eenvoudige naam die haar onschuld nog beklemtoonde. Ze was studente Vrije Grafiek met een voorkeur voor theorie boven praktijk (omdat ze niet zo veel talent had, bedacht ik me, na haar werk te hebben bekeken). Ze was intelligent, en droeg een tijd een kettinkje met een kruisje, maar toen ik haar er later naar vroeg, was het verdwenen. Ze zei me dat ze het alleen in het begin van het semester gedragen had maar daarna niet meer omdat ze er steeds maar over aangesproken werd. Het betekende niets voor haar, maar haar diepgelovige ouders zagen haar er graag mee naar haar studentenkamer vertrekken.
Ze was snel een type geworden, iets wat alle meisjes in het kunstonderwijs onvermijdelijk overkomt. Ik ken ze allemaal en weet ze allemaal naar hun aard te bespelen. Sommigen zijn op een leeftijd dat ze zeker willen zijn dat ze zo mooi zijn als ze denken. Doordat ze  zich willen blootgeven, ontdek ik ze of vinden ze hun weg naar mij. Sommige willen hun onzekerheid compenseren. Ze voelen zich lelijk en komen naar mij om door mijn oog mooi gemaakt te worden.
Ik dacht over haar na terwijl ik Emke door het raam van het klaslokaal observeerde. Hoe ze stond te praten met haar vrienden en niet zo hard schaterde als de anderen, hoe vaak ze de hand naar haar hart bracht als ze een of andere emotie wilde verbergen. Toen ik eenmaal een paar keer met haar gesproken had, begreep ik het: ze wist al dat ze mooi was, maar het was haar innerlijk dat ze wilde ontdekken en ontbloten, om er zeker van te zijn dat dat ook schoon was. Dat was het wat ze de wereld wilde tonen: een zuiver innerlijk. Dit waren mijn woorden, niet de hare, maar ze ontkende het niet. Ik zou het vinden en het voor altijd vastleggen, zwoer ik, terwijl ik haar koele vingers in mijn handen hield en haar diep in de ogen keek in de middeleeuwse bierkelder waar we hadden afgesproken. De ober stak het kaarsje tussen ons aan en zette onze wijntjes neer. Zo werd ons uitstapje vastgelegd.

II

Ze had een witte poncho aan. Ook haar oosters aandoend broekpak, waarvan ze de bolle pijpen in haar bruine laarsjes had geschoven, was verblindend wit. Ze dossen zich wel vaker uit zoals ze op de foto willen, en misschien was er wel iets mee te doen, met dat wit, in dialoog met het groen van de Ardennen en het ruïnegrijs dat we er ongetwijfeld zouden aantreffen. Ik heb wel altijd een extra paar laarzen bij me, zodat ze hun schoeisel niet door de modder hoeven te verpesten, en verder mijn koffer met sluier, diadeem en een selectie kleren waarmee ik hen zo aan kan kleden dat ook hun eigen contrasten aan het licht gebracht kunnen worden.
Het was een rit van meer dan twee uur. Ze had al haar witte tanden bloot gelachen toen ze instapte, maar toen we eenmaal de stad achter ons hadden gelaten, was haar vrolijkheid veranderd in een gesloten peinzen. Mijn grappen leken het alleen maar erger te maken. Los van haar omgeving waar ze een valse kracht uit haalde, werd ze toch een beetje onzeker over de identiteit die ze zich aangemeten had. Zo kwam ze alvast wat dichter bij de waarheid die ik hoopte vast te kunnen leggen.
Toen de poncho gedeeltelijk van haar schouder gleed en met de pompons op de versnellingspook belandde, legde ik hem weer voorzichtig om haar hals. Ze glimlachte kuis en zei dat ik maar op de weg moest letten. Er zat veel overtuigingskracht in haar stem. Eindelijk was de mij bekende spanning in de auto verschenen. Het spel was begonnen en ik was aan zet.

Ik vertelde haar over Nietzsche en de dood van God, wat haar verraste. Zoveel wist ze nu ook weer niet van filosofie, zei ze. Ze keek wat misnoegd toen ik haar vertelde over de heerlijke godverlatenheid van deze wereld, dat wij de aarde erfden van een fantasietiran die onder het oog van de wetenschap en de menselijke intelligentie was vervlogen als damp. Wat er achterbleef was van ons, helemaal van ons, om ermee te doen wat we wilden. Het leven was een licht tussen twee duisternissen en het stond ons vrij de zon en elkaar zo vaak op te zoeken als we wilden, te dansen op de graven en de oude tempels, te lasteren door ons naakt op het oude altaar te leggen en ons over te geven aan oude, dierlijke passies, die we verfijnden en kanaliseerden tot de enige kracht die nog te kennen viel, een kracht zonder gezicht, zonder lange baard, zonder wolkjes en rijstpap: seks.
Ze werd een beetje rood. Die kleur vervaagde langzaam, terwijl achter haar profiel een landschap van weide, heuveltjes en bos voorbijgleed. Nu leek ze een beetje op een beeldje van een godsmoeder in een kapelletje, bleek en onbewogen als goedkope plaaster. Door zich die uitdrukkingsloosheid aan te meten, slaagde ze erin mij even af te stoten. Ik moest inderdaad de weg in het oog houden. Ik zette iets van Bach op om de plooien glad te strijken.

Natuurlijk had ik haar kunnen meenemen naar een van de mij reeds bekende oude kerken, afgelegen kapellen, menhirs en dolmens, dode bomen en grotten, om daar onze sessie te houden. Het weer was heerlijk en we beschikten over een zee van tijd. Toen we voorbij een bepaald dorpje reden, moest ik denken aan het plezier dat ik daar beleefd had met de Braziliaanse Pamela, en aan hoe zacht en droog het gras toen was geweest, en hoe heerlijk het is als de zon op je blote kont schijnt en je donkere lippen proeft die smaken naar witte wijn. Maar voor de onderkoelde Emke leken mijn vertrouwde plekjes ontoereikend. We doken het stomende landschap in. Zelfverzekerd nam ik alle bochten, hoewel ik deze streek nooit eerder had verkend.

 

III

Het weer was omgeslagen. We stonden stil op een hoogte met aan de ene kant een prachtig oud dorpje, compleet met een kasteel en een nederige kerk onder de donkere wolken, en aan de andere kant een vallei met wat heuvels en bosjes. De striemende regen, die banen trok over de ramen en Bach overstemde, kon niet verbergen dat er iets merkwaardigs was aan die vallei. Uit het omliggende woud strekte zich een langwerpige heuvel uit. Deze was aan het eind gekroond met struikgewas dat tot in de velden beneden reikte. Daar waren koeien te onderscheiden als grijs met witte vlekken in de modder. Het hoogste gedeelte van de lange heuvel lag halverwege en was alleen getooid met een dode boom. Het leek alsof aan een van de takken iets als een schommel hing, of een doek aan een touw. Dat punt leek goed bereikbaar, want een smalle asfaltweg verdween in de juiste richting uit het zicht en een lijn van begroeiing, die wel iets weg had van een haag, liep over de rug van de heuvel alsof ze een pad verborg. Het leek er sterk op dat ik neerkeek op een oude weg die naar een oude plek leidde. Ik probeerde te denken als een primitief mens. Als ik ergens zou willen feesten rond een menhir dan zou het daar zijn, misschien wel precies daar waar die dode, grijs met witte boom stond. En als ik ergens Emke zou kunnen vastleggen zoals ze het verdiende, dan zou het daar zijn. Maar eerst zou het weer moeten opknappen. Het werd nu echt donker, ook al was het nog geen middag. De voorbijtrekkende wolk was grijs geweest, de wolk die naderde was zwart. Ik hoorde Emke een kreetje slaken. Ik volgde haar blik omhoog en begreep haar beklemming. De wolk die zich over de horizon uitstrekte en bliksem in zich droeg, en uit de beboste heuvels oprees alsof zich erachter een donderende zee tegen de klippen wierp, leek sterk op een adelaar die zijn vleugels over de ronding van de wereld sloeg. Emke had meer fantasie dan ik had verwacht. Ze joeg zichzelf angst aan. Als ik die angst zou kunnen vangen onder de dode boom, met de zachte en toch dreigende golven van de bossen erachter en het frisse blauw en regengrijs van de hemel erbij, dan zou de tocht geslaagd zijn. Neuken zou er waarschijnlijk niet inzitten. Dat had ik ondertussen wel ingezien.

Het ding aan het touw was een vieze tak zonder duidelijk nut. We hadden meteen wat foto’s genomen van haar in haar witte kleren. Die kon ze trots aan haar vriendinnen laten zien. Maar die waren niet van het soort dat ik verlangde. Ik had de antieke koffer met de kleren meegezeuld en hem met tegenzin een plekje gegeven in het natte gras. Emke stond tegen de boom geleund en keek voor zich uit. We waren helemaal verzonken in het landschap. Onze doortocht over het paadje was dankzij de hagenrijen alleen voor de kraaien zichtbaar geweest. Niemand wist dat we hier waren. Elk woord en elke handeling werden belangrijk.
Ik naderde voorzichtig met de sluier en de jurk. Ze aanvaardde de outfit beleefd en terwijl ze zich verkleedde, draaide ik me om. Wolkenflarden gingen opzij voor de zon. Op het moment dat een spel van licht en donkerte de natte, kale boom in vuur en vlam zette, vroeg ik haar te knielen onder de hangende tak alsof ze iets verloren had. ‘Hier ligt je geliefde begraven. Zoek hem,’ zei ik.
Ze begroef haar handen in het hoge gras. Het mechanische klikken van mijn toestel klonk vreemd in de stilte. Pas toen ze zich wat verward weer oprichtte, niet helemaal zeker of ze met de vertoning mocht ophouden, had ik haar te pakken zoals ik het wilde. Alles kwam samen zoals het moest en het beeld kon alleen maar perfect zijn. Ze schoof de sluier opzij met haar blanke ellebogen omhoog, waardoor haar armen een vragende opening vormden. Haar handen waren vuil door de modder, haar blauwe ogen stonden bijna smekend, angstig, onzeker. Haar lippen gingen van elkaar. Ik antwoordde met het ratelen en klikken van mijn toestel. De juiste sfeer was er nu en dat voelde zij ook. Ze schurkte zich tegen de boom. Haar tepels werden zichtbaar door de stof die steeds natter en vuiler werd.

Ze verzette zich niet toen ik haar ontdeed van haar bovenkleding en haar laarsjes, haar gezicht ontblootte en haar hoofd tooide met de diadeem. Daar stond ze onder de dode takken, als een indianenkind in de volle kracht van haar jeugd, en keek trots in de lens. Het juweel schitterde. De camera klikte keer op keer. Misschien zou er toch nog geneukt worden.

Toch niet. Ze keerde zich van me af en keek verlangend naar haar laarsjes en poncho. Ik begon aan een verhaal om te voorkomen dat de spanning toe zou nemen. Zo bleven haar uitdrukkingen vloeibaar. Het contrast tussen haar gezicht en het onbewogen landschap was een lust voor het oog van de camera. Ik vertelde dat dit zeker een sacrale plek was geweest. Op zulke plaatsen is een lichaam het schoonst. De dansen die hier plaatsvonden in verloren eeuwen waren ongetwijfeld naakt en erotisch geweest. En zij die dansten waren in vervoering geweest, misleid door fantasie en vol onbegrip over de wereld zoals hij werkelijk was, verleid tot dansen en tot copuleren, de daad die het voortbestaan van de soort garandeerde. Wat een schitterende illusies werden er in deze wereld gesponnen. Het was het samenspel van het licht, het landschap en de prikkelende krommingen van de heuvels en de vegetatie dat de magie te voorschijn riep. Althans, zo ervoeren de oude volkeren het toen ze nog geloofden in goden en demonen en elfjes. Nee, tot zulke magie stolden de elementen niet meer. Maar een perfecte foto van dat tastbare en zichtbare distillaat van een moment, van die alchemie van lichaam en landschap en technologie, gezoet met de oprechtheid van een jong meisje, dat was de voleinding van alle fantasie. En zo ben jij in mijn lens gevangen, Emke.
Ze deed een stap opzij, waardoor mijn hand van haar heup gleed.

IV

Voor het eerst voelde het alsof ik een verhaal binnenging dat ik niet zelf verzonnen had, een werkelijkheid die alle verzinsels oversteeg. Deze werkelijkheid manifesteerde zich als een massieve muur, met in het midden een hoge nis, ondersteund door een Romaanse boog die de laatste zonnestralen ving in haar afgeronde wanden. Vanaf de rand van de muur liepen de uitlopers van struiken naar beneden, als blinde, tastende toeschouwers. Maar in werkelijkheid waren er maar twee toeschouwers: Emke en ik. En dan waren we hier ook nog elk alleen. De nis was bijna zo hoog als de muur. Op de grond werd ze omsloten door een halve cirkel van een tiental grote, platte stenen. Daarop stond Emke, met haar kin naar de lege boog gericht. In de halve cirkel had ooit water gestaan, dat bleek uit de kluitjes riet die de grond verstikten. Verderop klonk het klateren van een beekje.

Niet ik, maar Emke had deze plek ontdekt. Nadat mijn laatste pogingen om onze sessie nog mooier te maken mislukt waren, liepen we in stilte het smalle pad weer op. Ik had geen haast en slofte enkele meters achter haar aan. De koffer woog zwaar. Plots dartelde ze naar de rand van het pad en verdween in de haag. Ik riep haar na dat ze moest oppassen, want het was me op de heenweg al opgevallen dat de heuvel daar een onverwachte duik maakte, bijna alsof hij daar was afgesneden. De velden lagen wel tien meter onder ons. Omdat ze niet meteen terugkwam, ging ik haar achterna. Nee, ze was niet gevallen en had ook geen plas moeten doen. Ze zat geknield op een stenen rand boven de bescheiden afgrond. Ik was verrast hier een dergelijk bouwwerk aan te treffen. Hoewel ik last heb van hoogtevrees, waagde ik een blik naar wat haar daar beneden zo aantrok. De stenen rand bleek de bovenkant van een heuse muur te zijn. De bouwstijl kon ik niet meteen benoemen, maar het was iets ouds. Beneden ontwaarde ik nog sporen van architectuur, maar de begroeiing hinderde het zicht. De lange schaduwen vormden patronen die alles nog mysterieuzer maakten. Ook Emke vond het een goed idee om een weg naar beneden te zoeken en te gaan kijken wat er verder viel te zien.

Het was ploeteren, vooral vanwege die koffer. Maar plots kwam er een einde aan het bosje dat ons het zicht ontnam. Emke betrad de open plek als eerste. De muur rees ongenaakbaar en onverwacht op. Maar de grootste verrassing was de nis. Zij was het ware gelaat van deze heuvel. De plek van de oude riten had niet aan de oppervlakte gelegen. Ze lag hier, verborgen in de koele diepte. Ik had het helemaal mis gehad. We betraden een stilte die ik niet durfde te verbreken. Emke was een vreemde schaduw geworden, daar op haar steen. Zij was hier meer thuis dan ik. Even had ik geen macht over haar of over mezelf. Het was aan mij en mij alleen om dit moment voor mij terug te winnen. Anders zou de muur het overnemen. De lege nis zou ons overheersen. Ik moest foto’s nemen.

Emke verkende de plek. Nu we hier al een tijdje vertoefden, was mijn angst veranderd in iets anders, het was me niet duidelijk wat. Waar kwam mijn onrust uit voort? Was het omdat het licht spoedig verloren zou gaan en ik me zou moeten haasten? Of omdat ik een tempel was binnengegaan in een land waarvan ik de gewoontes niet kende? Ik nam foto’s van de nis. Enkele nam ik gehurkt, zodat de hoogte van de leegte tot zijn recht kwam. Andere nam ik niet alleen om esthetische redenen, maar ook als documentatie. Want dit was een ongewone plek, waarnaar ik later onderzoek zou willen doen. De bodem van de nis was vlak en meer dan een meter diep. Ze was zeker niet altijd leeg geweest. Het stuk riet dat tot aan die plek doorliep vertrouwde ik niet. Waarschijnlijk stond er nog wat oud water in. Dus gebruikte ik de telelens om de eigenaardigheden van de muur vast te leggen. Ondertussen hervond ik mijn kracht.

Emke keek me bevreemd aan toen ik begon te praten. Ik vertelde hoe de muur, die fatale muur waar iedere fantasie op stuksloeg, mij met ontzag vervulde. Ze knikte en eindelijk leken we elkaar eventjes te begrijpen. En de nis, was het niet toepasselijk dat ze leeg was? Want welke afbeelding van welke god zou er nog een plaats in vinden? Weer kwam ik terug op Nietzsche en de dood van God en de zalige verlatenheid van de wereld, waar wij tweeën als Adam en Eva nu voor stonden. Maar God had hier geen gezicht of stem meer, of kracht. Alle kracht was aan ons mensen gegeven, niet in het minst de kracht om betekenis aan de dingen te geven, ook waar er geen betekenis was. Ondertussen haalde ik mijn toestel tevoorschijn. Ik keek op naar het licht van de ondergaande zon en naar de nis die ervan vervuld was. Emke’s haar vlamde met datzelfde rood. Ik opende mijn koffer en ik beval haar de sluier om te doen en in de nis te klimmen.

Ze moest huilen. Dat begreep ik. En kwaad was ik helemaal niet, verklaarde ik. Ik moest streng zijn, zoals op een examen. Dit was voor mij ook niet prettig, maar ik zou haar troosten zodra het voorbij was.
De jurk en de sluier had ze volgzaam aangetrokken. Tot op dat moment was er nog geen vuiltje aan de lucht geweest. Maar toen ze het riet moest oversteken, verstijfde ze ter plaatse, terwijl de zon zich een weg baande naar beneden. Ze mocht de boerenlaarzen aandoen, als ze wilde, dan hoefde ze niet op blote voeten door het nat. Maar ze weigerde. Ik duwde haar zachtjes in de rug, tussen haar schouders, zoals je een halsstarrig paard op weg duwt, en maakte een grapje. Toen kwamen de tranen, zonder snikken of ander drama. Ze vielen me pas op toen ze onder de sluier vandaan kwamen om op de stenen uit elkaar te spatten. Op mijn vragen wilde ze niet antwoorden. Wat was er mis? Vanwaar die plotselinge angst? Verlangde ze misschien naar het kettinkje met het kruisje dat ze in het eerste semester had achtergelaten? Wilde ze niet meer met haar zuivere ziel op de foto? Eén foto met en een zonder sluier, meer vroeg ik niet. In de nis, opgericht als een smeekbede. Gekleed in de door modder besmeurde jurk, het gezicht nat van de tranen, en de borsten net genoeg zichtbaar om een zweem van erotiek te suggereren. Een witte gedaante, ontdaan van alle overbodige symboliek zoals kruisjes of pentagrammen of runentekens. Een sexy meid, droef en teder, die zich waagde in de massieve leegte waar alleen het gevaar van onze eigen illusies dreigde. We zouden haar vullen, die nis. De rode gloed wachtte op haar. Het zou perfect zijn. Ik duwde haar nog harder en ze viel languit in het riet. Er lag inderdaad nog water daar beneden, water en modder. Mijn schoenen moesten er dan maar aan geloven. Ik ging haar achterna toen ze van me weg kroop en hielp haar de juiste richting te vinden. Het water doorweekte mijn sokken. Ze maakte zich slap en zwaar, maar ik slaagde erin haar tot aan de muur te slepen. Het riet prikte in mijn kuiten. Ik vroeg me af waarom ze niet om deze belachelijke situatie kon lachen. Maar zelf lachte ik ook niet. We waren er bijna. Ze moest alleen nog maar dat metertje klimmen. De nis wachtte af, veranderde niet. Ik duwde en trok en probeerde haar zelfs op te tillen, maar het lukte me niet Emke in de nis te krijgen. Uiteindelijk zakten we zij aan zij tegen de muur. Het licht was verdwenen.

 

V

Het werden de beste foto’s die ik ooit genomen heb. Zelf heeft ze het album nooit ingekeken. Ik vraag me soms af wat de laatste woorden waren die we wisselden in de minuten voor haar inzinking. We hadden het over de geweldige leegte gehad, over die overweldigende vrijheid die ons mensen in een extase van wellust zou verbinden, mochten we allemaal maar dezelfde moed hebben om de wereld te grijpen en te nemen, haar te zien zoals alleen wij mensen dat kunnen. Gebogen over een goede steak of een lekker lichaam, kijkend in een onverwachte afgrond of genietend van de perfecte foto, zo zouden we onze dagen kunnen slijten. Geen muur zou onze verlangens kunnen stuiten.
Zulke woorden moeten het geweest zijn, die wij spraken. Maar ergens was die werkelijkheid, waar twee mensen tijdens het vallen van de avond samen kwamen bij een bijzonder bouwsel, veranderd in een nachtmerrie van een worsteling en witte, scheurende zijde. Lang zocht ik naar een oorzaak hiervan, naar een schuldige. Ik besloot dat elk langdurig contact van twee zo verschillende psyches wel explosief moest eindigen. Bovendien was zij, alle artistieke schijn ten spijt, een hysterica die ergens in een kneuterig dorpje een onverwerkt religieus trauma had achtergelaten. Ik kreeg een bevestiging van dit vermoeden toen een medestudente van haar, die me assisteerde in het atelier, me wijzer maakte over het lot van de mooie Emke, die zo onverwacht van school verdwenen was. Aanvankelijk had ze nog contact gehouden met enkele vriendinnen. Die wisten dat ze lang bij haar ouders zou blijven, omdat ze de sfeer in het dorp nog steeds verstikkend vond. Een paar keer was ze teruggekeerd naar haar studio en had ze geprobeerd de draad van haar studies weer op te pikken. In het café was ze weinig spraakzaam en niet erg onderhoudend. En zedig, vooral heel zedig. Uiteindelijk kwam ze niet meer terug. Wat haar vriendenkring vooral verbaasde waren de geruchten die de ronde gingen doen. Niet alleen psychiaters, maar ook een heus gesticht speelden nu een rol in het verhaal van Emke. Eén van haar medestudenten maakte nog een omweg tijdens een feestbezoek aan Amsterdam en zocht haar op. Ze kwam terug met een beschrijving van een bleek, mager en gebroken poppetje met een kettinkje met een kruisje om haar hals en onzekere woorden. Het kapsel was niet langer asymmetrisch. Het gesticht was een oud klooster, zo een met torentjes en Romaanse bogen.

Voorzichtig stelde ik de studente wat vragen over Emke’s interesse voor fotografie, maar de scherpzinnige meid liet niets los waaruit kon blijken of ze ooit iets over onze sessie had losgelaten. Toen ik vroeg of zij interesse had in fotografie werd ze al veel loslippiger. Bij een glas rode wijn toonde ik haar het album. Al bij het zien van de eerste foto’s sloeg ze de hand voor haar mond. Emke’s blauwe ogen waren kil en uitnodigend als Zweedse meren en haar borsten werden het middelpunt van primitieve landschappen. Ik verzekerde de studente dat het inderdaad Emke was en sprak over de magie van de lens en zelfs over de ziel. Verderop in het boek zaten enkele foto’s van een stenen constructie, die in de hoogte onder onkruid verdween, van wat bossen riet, van een leeg vloertje en van wat lange grijze stenen in het gras. Ik sloeg het album dicht. Ze legde haar hand op mijn dij, dichtbij mijn kruis. Ik legde het album op de salontafel. Ging ze maar weg.

Eindelijk is ze weggegaan. Onze sessie zal volgende week ergens plaatsvinden, in het atelier desnoods. Er is nog wijn over. Met haar glas ga ik meteen naar de wasbak, spoel de lippenstift van de rand en zet het terug in de kast. Mijn eigen glas was ik niet uit. Ik giet er het laatste restje verzuurde wijn in. Opnieuw neem ik het album ter hand. Er staat nu een rode vochtring op de kaft. Ik sla het open en kijk weer naar de foto’s van de lege nis. Bang ben ik er niet meer voor, nu de afstand in tijd en ruimte zo groot geworden is. Als het al angst was die ik voelde. Had ik het geen ‘ontzag’ genoemd, lang geleden? Ik weet niet wat het was en ik weet niet wat er daar met Emke is gebeurd. De angst is weg en misschien mis ik haar. Wat ik vannacht voel is erger en gaat dieper. Ik voel me leeg.

de muur

 

Dit bericht is geplaatst in Columns en getagd, . Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.