Grand café, door MarcCaméra

Terwijl hij nerveus zijn sigaar rookt, een tijdverdrijf dat minstens een uur in beslag neemt, staart hij al die tijd onafgebroken naar het meisje aan het tafeltje een eindje verderop. Ze zit, net als hij, aan het grote raam. Ze heeft zojuist een derde kopje koffie besteld, en leest een boek. Althans zo doet ze het voorkomen. Maar ze heeft, zolang ze daar zit, niet eenmaal een bladzijde omgeslagen. Hij houdt haar bewegingen nauwlettend in het oog.
Af en toe kijkt het meisje wat ongemakkelijk van haar boek op, kijkt naar de mensen die langs het raam voortsnellen, en staart dan even terug naar het bleke gezicht van de man waarin frontaal de dikke sigaar steekt. De man houdt zijn ogen strak op haar gericht en wijkt geen seconde van haar weg, als wil hij haar hypnotiseren. De sigaar beweegt nerveus tussen zijn lippen heen en weer en af en toe laat hij wat grijze rook ontsnappen.

Net als de vorige keren wordt ook het meisje steeds nerveuzer. Ze kan het staren van de man op een gegeven moment niet langer verdragen, en hij weet het. Hij kan er echter niets aan doen. Het is een obsessieve dwang die hem ertoe aanzet om naar binnen te gaan wanneer hij haar ziet zitten, en naar haar te kijken. En steeds weer is hij op een bepaald moment nieuwsgierig naar wat het meisje zal gaan doen. Dat moment is nu weer aangebroken. Blijkbaar is aan haar geduld een einde gekomen. Ze steekt hooghartig haar neus in de lucht en doet resoluut het boek dicht.
Ze heeft duidelijk de pest in, maar staat nog niet op om weg te gaan. Ze wil zich niet laten kennen en vluchten. Misschien houdt ze het nog een paar minuten vol, denkt hij, maar wat zal ze gaan doen als ze straks naar buiten loopt? Dat is wat hem intrigeert.

Gaat ze de persoon opzoeken op wie ze hier waarschijnlijk al een aantal woensdagmiddagen rond vier uur vergeefs zit te wachten? Hij ziet met een mengeling van tederheid en treurnis dat ze, zoals eerder, aarzelt en zich waarschijnlijk afvraagt of ze de ober zal roepen, of nog een paar minuten zal blijven.
Hij weet dat ze trots is, en op dit moment met zichzelf overlegt hoe ze op een waardige manier hier weg kan komen, zonder hem de indruk te geven dat ze voor hém, voor zijn starende blikken, wegvlucht. Er is duidelijk een bepaalde spanning tussen hen en dat geeft hem hoop. Ze kijkt niet kwaad naar hem als ze hem aankijkt. Ze staart naar hem…Nee, het is eerder een peinzende blik, als vraagt ze zich af wat ze zal doen. Maar niet boos, niet afwijzend, nee niet afwijzend, en dat is hem voorlopig genoeg.

Hij heeft haar hier drie weken geleden opeens ontdekt toen hij voorbij liep, en het was alsof hij in één klap opnieuw werd geboren. Zijn hart sprong op, en open.
Haar daar opeens te zien zitten voor dat grote raam… Het voelde als een eerste zonnestraal op aarde, na een zeer lange, donkere, koude nacht.
Hij was naar binnengegaan en een paar tafeltjes verderop aan het raam gaan zitten, net als vandaag, en dit ritueel herhaalde zich nu voor de derde keer, en als door de voorzienigheid geregeld waren steeds dezelfde tafeltjes vrij. Het zicht op elkaar; de ruimte tussen hen bleef open! Een verbinding kon in principe moeiteloos tot stand worden gebracht. Maar zij wilde niet, en hij hield zich respectvol op afstand, bang als hij was voor haar afwijzing.

Ze heeft de ober gezegd dat ze wil afrekenen en kijkt na een korte vluchtige blik op hem, uit het raam naar de mensen op straat. Haar gezicht drukt onverholen teleurstelling uit.
Net als de vorige keren, ziet hij haar schouders onbewust langzaam naar voren zakken.

Hij zou wel op willen springen, haar overladen met kussen, en haar troosten.
Oh wat zou hij dat graag doen. Zijn armen om haar heenslaan en haar nooit meer uit het oog verliezen,… nooit meer laten gaan. Het is bijna niet te verdragen, die hunkerende pijn in zijn lijf. Zijn keel is dichtgeslibd van opgehouden tranen.

Ze staat op en knoopt haar jas dicht. Nu komt het erop aan, weet hij.
Dit zou, net als de vorige twee keren, hét moment kunnen worden.
Maar ze krijgt, net als de vorige twee keren, haar wisselgeld, en stapt, zonder hem een blik waardig te gunnen, langs hem heen naar buiten toe, en wordt direct opgenomen in de massa mensen op straat. Ze verdwijnt uit zijn gezichtsveld alsof ze in de golven van de deinende zee ondergaat.
In één minuut is opeens alles voor hem voorbij.
Hij voelt zijn hart verkillen. Hij gaat een beetje dood. Alwéér een beetje meer.
Maar hij weet; ééns op een woensdagmiddag; op net zo’n woensdagmiddag als deze, zal de muur van stilte die nu nog tussen hen staat, door de een of andere geheimzinnige kracht in één beslissend moment van overgave, verbroken worden. Hij moet alleen geduldig proberen te zijn. Geduld en vertrouwen oefenen.
Hij weet dat ze terug blijft komen. Dat weet hij zeker, want er is onderhuids al zoveel gebeurd tussen hen. Op afstand en zonder woorden. Hun starende ogen versluieren weliswaar nog de peilloze diepten van hun ziel, maar eens zal dat staren door een flits van inzicht verbroken worden en dan kan de liefde tussen hen vrij stromen. Ook al zou de afspraak die ze blijkbaar met iemand heeft op woensdag om vier uur, nooit op komen dagen, dan nog zou ze er zijn, voorlopig iedere week opnieuw, totdat ze er overheen is en het opgeven geen pijn meer doet.
En ook hij zal er zijn, omdat hij haar gevoelens herkent, en daardoor weet hij dat ze hem ooit nodig zal hebben.

En er is nóg een troostgedachte. Een gedachte die hem er steeds bovenop helpt op momenten van wanhopig verdriet en van angst om de liefde te kunnen verliezen die hij zojuist opnieuw gevonden heeft. Dat is, wanneer hij aan haar ogen denkt!
Ze heeft jouw ogen, had zijn vrouw gezegd toen zij geboren werd.
Een maand daarna verdween ze zomaar uit zijn leven, samen met de kleine meid, om nooit meer iets van zich te laten horen.  Hij heeft ze nooit meer teruggezien, nooit kunnen achterhalen.

Maar nu is alle leed voor hem geleden en verleden tijd. Door de schok van de herkenning kwam de herinnering terug van wat ze toen, op dat moment gezegd had en hij weet, diep in zijn hart: Hoe dit ook afloopt met ons beiden, en waar haar toekomst haar ook brengen zal; in elk geval, zo lang ze leeft, neemt ze mijn ogen met zich mee.

Dit bericht is geplaatst in Columns en getagd, . Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.