De korenaar, door Heleen Rippen

korenaar

 

 

 

 

‘s Ochtends lees ik een essay van de dichteres Esther Jansma met de slotzin:
‘De werkelijkheid is een bomvolle ruif’. Dat blijkt ook die dag weer heel erg waar.
‘s Avonds stuit ik op dit gedicht van Anneke Brassinga:

Liefdeslied

Als hij lacht, dwarrelt het rozen,
zijn wenkbrauw is een dennenbos
of brandnetels, wuivend in de wind.
Als hij lacht, dwerelt het rozen,
ik heb hem lief, ik ben zijn kind.

Zijn oor een vat van fluistering,
het fluistert er vol lover
en honinggeur hangt in zijn haar,
ik aai zijn korenaar.
De wereld, als hij lacht, vol rozen.

Een paar avonden later laat ik het gedicht lezen aan vriendin M. ‘Ja’ zegt ze, ‘Je ruikt hem als het ware … dat oor met smeer enzo. En aan het einde zie je de kleur goud opdoemen’.
Vriend H. zegt een beetje te schrikken van die korenaar en voegt eraan toe ‘Maar dan weet je meteen dat het goede poëzie is’.
Mijn zus kijkt weer anders en vraagt ‘Is het nou de vader of de geliefde waar het over gaat? In de eerste strofe tuin je er gelijk al in als dat kind het heeft over die wenkbrauw als dennenbos’.
Ik had geen moment gedacht aan een mogelijk incestueuze versie. Mijn zus denkt nu inmiddels dat de korenaar een bakkebaard of een sikje van de vader zou kunnen zijn. Ik houd het erop dat het haar geliefde is en de korenaar is de kapstok van heel het gedicht. De korenaar is natuurlijk ook nog de bijbelse metafoor van de wederopstanding.
Ik mag graag de observaties en interpretaties van anderen horen om die vervolgens een tijdje te laten sudderen. Vaak geldt bij gedichten: It’s all in the eye of the beholder.
Vanaf het eerste moment van kennismaking tot nu, zes dagen later, moet ik inwendig lachen als ik aan de korenaar denk. Wat een geweldige vondst en wat een wonder van een gedicht. Dit gaat over de toverkracht van erotiek.

Al eerder schreef Anneke Brassinga over lichamelijkheid en de natuur. Het boek Hartsvanger bevat een hoofdstukje met de titel De man als landschap. Dat begint zo: Wat heeft biologie met biologeren te maken? Daarna volgt een wild en associatief essay over huid, zintuigen en herinnering. Op de achterkant van Hartsvanger staat een foto van de dichteres. Ze zit met een bloot bovenlijf, opgetrokken knieën en een verbaasd gezicht in een grote biezen mand die gevuld is met hooi. Of zijn het korenaren?

Hartsvangerzeer verspreide geschriften, verscheen in 1993 bij de Bezige Bij in Amsterdam. Bovenstaande versie van Liefdeslied verscheen in Wachtwoorden in 2005 bij dezelfde uitgeverij. Een vroegere versie van dit gedicht is opgenomen in de dichtbundel Aurora uit 1987.

 

Dit bericht is geplaatst in Columns en getagd, , , , . Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.