Interview met Laura van der Haar, door Jan Holtman

Tien voor Laura van der Haar

1. Dag Laura, dank voor je debuutbundel Bodemdrang. Een bejubelde bundel, waarover Mustafa Stitou zegt: ‘Regels die spankracht hebben’. Maar wat moeten we ons daarbij voorstellen? Regels die spankracht hebben?
Dit zijn natuurlijk niet mijn eigen woorden, dus ik kan alleen maar gokken wat we ons daarbij moeten voorstellen…
Spankracht kun je berekenen volgens de formule A = G x (M2 – M1) : (M1 + M2). Blijkbaar. Of dit voor de regels in Bodemdrang geldt? Geen flauw idee. Een beetje flauw misschien, maar het is nogal lastig om woorden te verklaren die een ander ooit heeft gesproken.
Ik weet wel dat het in de context van een voordracht was. Hopelijk vindt Stitou dat zijn vlieger ook opgaat voor de papieren bundel. In dát geval kan ik me voorstellen dat met spankracht iets als draagvermogen bedoeld wordt. Zoals afzonderlijke woorden een zin schragen (en dus voldoende kracht moeten hebben om dat te kunnen doen) zullen de afzonderlijke regels voldoende draagvermogen moeten hebben om het gedicht als geheel te ondersteunen, voldoende spankracht dus om het geheel overeind te houden.
Denk ik?

2. Maar is het ook niet een beetje interessantdoenerij? Iets eenvoudigs zo ingewikkeld mogelijk verwoorden? En hoe zie jij dat met betrekking tot je eigen werk? Is er sprake van een bepaalde formule?
Ik snap de eerste twee van deze vier vragen niet – met betrekking waarop bedoel je? De uitspraak van Mustafa Stitou, of mijn interpretatie hiervan, of de bundel die ik geschreven heb? Vraag vier snap ik wel en het antwoord is nee. Dat zou betekenen dat iedereen, mits bekend met de formule, een Laura van der Haartje zou kunnen schrijven. Waarmee ik niet bedoel dat het totaal ongrijpbaar of uniek is, maar wel dusdanig particulier dat alleen ik degene ben die de gedichten geschreven zou kunnen hebben. De specifieke woorden en associaties komen voort uit alles wat er in dat hoofd zit of zat of heeft gezeten. Het is mijn hoofd.

3. Neem me niet kwalijk. Ik doelde op de mijns inziens vaak onbegrijpelijke taal van recensenten.
In Awater schrijft Maarten Buser over je gedichten: “fragmentarische montages van beelden en gebeurtenissen die niet direct iets met elkaar te maken hebben”.  Ik vraag me dan af of dat typerend voor jouw werk is? En wat vind je van recensenten die smileys en hartjes in de kantlijn van de drukproef plaatsen?
Ok. Dat was nogal cryptisch verpakt, maar het is een goed bruggetje naar deze vraag over recensenten. Antwoord één: nee. De beelden en gebeurtenissen hebben zeker wel met elkaar te maken. In aansluiting op de vorige vraag: ze komen uit mijn hoofd, vandaar. Dat de producten van dat hoofd soms fragmentarisch aandoen, dat snap ik eigenlijk wel. Voor sommigen zullen bepaalde associaties totale willekeur lijken, maar dat zijn ze niet. Ieder zijn eigen aardbei.
En smileys en hartjes in de kantlijn vind ik leuk. Ik vind het sowieso leuk als mensen aantekeningen maken in kantlijnen (vooral als je dan eens een boek van vrienden leent en “stiekem” zijn of haar krabbels leest).

4. Goed, terug naar Bodemdrang. Naast dichter ben je archeoloog, maar hebben die twee zaken met elkaar te maken? Tot de bodem? Vanwaar deze titel?
In principe hebben die twee zaken vrij weinig met elkaar te maken. Ja, ik zou natuurlijk een verhaal kunnen houden over gelaagdheid en graven en dergelijke, maar laat ik dat maar niet doen. Als er een gemene deler is, dan zou dat denk ik voornamelijk nieuwsgierigheid zijn.
Overigens ben ik niet de enige dichtende archeoloog: ook Esther Jansma is archeoloog (of eigenlijk dendrochronoloog), net als David van Reybrouck en ik dacht zelfs dat er nog één rondliep maar dat weet ik niet meer zeker.
Dan vraag 4b. Bodemdrang. Het is een lekker woord. Maar dat is strapatsen ook; ik heb voor bodemdrang gekozen omdat ik inderdaad behoorlijk beïnvloed werd door mijn werk. Vooral na veldwerk – dagen van behoorlijk zware lichamelijke inspanning, vaak in het landelijk gebied – schreef ik veel. Er verschenen steeds meer bodemgerelateerde begrippen in de gedichten en ‘bodemdrang’ sluit daar zo goed op aan omdat het de bodem als grens neerzet. Want bodemdrang is ook een term voor personen die geen rem hebben en telkens de hele zak snoep leegeten, als laatste de club verlaten, de fles leegdrinken et cetera; die sterke neiging om grenzen op te zoeken, tot de rand te gaan. Daarom vind ik het zo’n treffende titel, omdat het zoveel verenigt. Het zal trouwens wel beroepsdeformatie zijn, maar ik vind de bodem dus een van de mooiste en meest fascinerende kunstjes van de natuur, zeker als je het in dwarsdoorsnede bekijkt: de verschillende bodemlagen bovenop elkaar, hoe ze in elkaar overlopen, de waanzinnige kleuren, de vorming, al die jaren-/eeuwen-/millennia-oude formaties in de diepte.

5. Je noemt David van Reybrouck, onlangs nog zomergast. Hij miste ‘hart en handen’ in veel hedendaagse poëzie. Alsof er teveel met ‘het hoofd’ geschreven zou worden. Hoe kijk jij hier tegenaan? Vooral ook in relatie tot je gedichten… 
Ik denk dat ik het wel met hem eens ben. Alhoewel, ik bedoel dat ik iets meer gesteld ben op hart/handen-gedichten dan op hoofd-gedichten  (al weet ik niet helemaal zeker wat hij nou met handen bedoelt). Trouwens, eigenlijk is het ook niet helemaal waar wat hij zegt: veel poëzie van nu is juist best behoorlijk hart + handen. Alfred Schaffer, Martijn den Ouden, Maarten van der Graaff, ik noem maar een drietal recent verschenen bundels.
Ik zou trouwens eerder de onderverdeling hoofd/buik gebruiken. Hoofd-gedichten als doorgecomponeerde en meer beredeneerde poëzie en buik-gedichten als wat meer expressieve poëzie (zonder een waarde aan een van beide toe te kennen).
Schrijven met je hart vind ik heel vies klinken en ook schrijven vanuit je buik of onderbewuste klinkt eigenlijk ook gelijk enorm stroperig maar als je begrijpt wat ik bedoel is dat laatste denk ik toch meer wat ik doe. Reviseren daarentegen doe ik dan wel weer vooral met mijn hoofd.

6. In Bodemdrang meen ik toch ook ‘hoofd-gedichten’ tegen te komen. Laat ik ter illustratie het gedicht waardplant citeren. Dit lijkt me stevig doorgecomponeerd. Wat is de buikgedachte? Waar gaat het over?

liggend verplaatst worden is in dit geval geen wachten
zij groeit weg

slaap kranst om haar heen
een negatieflijf van stof
popje gaat zich volvreten

kreukelen, hard worden
barsten gaat pop

weldra zal ze meer vlees zijn geworden
een ander
dit is slechts de aanzet die we zien

nog legio schepsels om bovenop te gaan liggen

Natuurlijk, zo stellig bedoelde ik dat onderscheid ook niet (misschien is het ook wel helemaal geen geoorloofd onderscheid om te maken). Uitleggen waar het over gaat vind ik altijd een beetje spreekbeurtachtig, maar goed. Dit gaat over het voedingsproces van parasieten, het soort voeden ten koste van een ander, waardoor uiteindelijk iets nieuws ontstaat. Dat zie je in de natuur: een waardplant is een zogenaamde gastheer voor bijvoorbeeld rupsen of schimmels die zich daar voeden en ‘wachten’ tot hun transformatie voltooid is. Ik verdenk mensen hier ook van. Ook voor de mens bestaan legio schepsels om zich aan te laven, schepsels die hem voeden, vormen en veranderen. En er zijn er dus genoeg om bovenop te gaan liggen.

7. Juist, je moet er maar opkomen. Een bijna academische of filosofische benadering. In het gedicht asfalteren komen ‘hart en handen’ bijna letterlijk aan de orde. We komen op straatniveau, als ik het zo mag noemen. Als je deze twee gedichten naast elkaar legt, welke bevalt je dan het meest en waarom?

deze jongen heeft het donker in zijn ogen
ziet een beetje klam om de mond
met hem is het keldertje spelen
of niets

zeg maar wat je wilt
(de meeste mensen kiezen keldertje spelen)

Ik kneep mijn neus dicht
hield mijn adem in

al best vroeg ontdekte ik
dat je de handen van een ander nodig hebt

hoe dan ook

Vandaag is mijn antwoord deze laatste, maar dat zou morgen net zo goed andersom kunnen zijn, dat ligt aan mijn bui. Waardplant is behoorlijk afstandelijk/observerend, en asfalteren is dat een stuk minder. De speelse of misschien wel naïeve manier waarop in dit gedicht de dark side benoemd wordt bevalt me op het moment beter dan de schetsachtige manier van het gedicht hiervoor.

8. Heb je iets met de ‘dark side’ of de zelfkant van het leven? En zo ja, wat heb ervan gezien of meegemaakt? De in vraag drie al aangehaalde recensent Buser schrijft dat je heel verfrissend laat zien dat schoonheid ook in banale details schuilt. Volgens mij deed Bukowski dat al ver voordat jij geboren werd.  Hoe zie jij het?
Dit lijkt me niet echt de plek om even in bullet points mijn ellende uit de doeken te doen, maar ik heb mijn portie voorlopig wel gehad hopelijk. Nee, ik ‘heb’ er niet per se iets mee, met die donkere kant. Liever niet zelfs, maar jammer genoeg kun je er niet altijd omheen. Of jammer genoeg; zo is het ook maar gewoon.
Omdat verdriet volgens mij één van de grootste emoties is (zo niet de allergrootste), probeer ik die kracht liever om te buigen tot op zijn minst nog iets productiefs. Dat gaat makkelijker dan met andere (haast krachteloze) emoties, tevredenheid bijvoorbeeld, ik noem maar wat: ja, dan heb je lekker een kop thee gezet met een reep chocola erbij en dan heb je die op en dat is dan dat. Verdriet is wat voor mij de meest eindeloze emotie, die kan door blijven gieren als je niet oppast (met het gevaar dat je niet weet waar je uit zult komen als je je mee laat voeren). Ik weet niet wie ooit heeft bedacht dat tijd alle wonden heelt, maar volgens mij gaan sommige wonden echt alleen maar meer meuren.
Trouwens, heeft niet iedereen ‘iets met de zelfkant’? Of je het nou leuk vindt of niet? Wie kijkt er niet om naar een ongeluk op de baan naast hem? Ook al heb je er meestal direct weer spijt van, het kan haast niet anders denk ik. Alles wat vies is en goor en gruwelijk en verdrietig SCHREEUWT om aandacht. Van dat soort zaken moet je namelijk zorgen dat je ze de volgende keer niet in je eigen bed treft. Het bestuderen van gruizigheid, om te zorgen dat je klaarstaat wanneer het jou straks te grazen komt nemen. Ik denk, als ik er al iets mee heb, dat het dat is. Fascinatie uit angst. Zonder meer hebben oneindig veel mensen daar over geschreven en zullen nog veel meer mensen dat na mijn dood gaan doen en ook na de dood van die mensen weer opnieuw. Gelukkig maar. Net zoals over alle andere dingen. Verder ben ik trouwens behoorlijk optimistisch.

9. Toch kijk je met enige regelmaat naar beneden (asfalt, grond, modder zand). Zou je, net als de bomen in het gedicht grasnachten, naar het licht willen gaan? Of is er in dit gedicht sprake van een vleugje cynisme? Ik citeer de laatste strofe:

met hun verdomde grip op de grond
hun constante drinken
hun benijdenswaardige gewoonte
naar het licht toe te gaan

Cynisme is misschien iets te zwaar, maar ironie weer net iets te licht en ik weet niet zo goed hoe het woord daar precies tussen heet. Afgunst jegens een boom, nota bene. Die types staan altijd stevig rechtop. Zijn doorlopend lekker aan het drinken en gaan als vanzelf in de juiste houding staan om voldoende zonlicht op hun bast te krijgen. Hoe doen ze dat toch, zo ogenschijnlijk moeiteloos? Overigens ben ik niet per definitie de ik-persoon uit de gedichten, dus ik verplaats me maar even in hoe de ik het gezien zou kunnen hebben.

10. Melancholiek? Tenslotte Laura, waarom schrijf je eigenlijk?
Nee ik bedoelde niet melancholiek, ik weet niet of het überhaupt een woord is wat ik bedoelde.
Maar waarom schrijf ik eigenlijk? Pfff, moeiluk! Die ga ik denk ik wel even in bullet points beantwoorden.
– omdat ik het leuk vind. Ha!
– omdat het door veelvuldig gebruik een onontkoombare gewoonte is geworden
– naast een gewoonte is het ook een maniertje
– wat voor maniertje? Om gebeurtenissen en beelden te verwerken, om te onthouden wat ik belangrijk vind, om rustig te worden, om te onderzoeken wat er nu eigenlijk aan de hand is, om zaken bijeen te houden
– om te specificeren: schrijvend denken reikt (in mijn geval) vaak verder dan huis- tuin- en keukendenken
– vanuit nieuwsgierigheid dus ook: wat zal er gebeuren, wat komt er straks om de hoek?
– om het scheppen. Ik was bijvoorbeeld ook dolgraag handig geweest zodat ik kasten kon timmeren of zoiets. Of maquettebouwer worden, dat lijkt me nou echt een waanzinnig leuk beroep
– om de grote hoeveelheid geld die binnenstroomt in stand te houden
– om de handeling, die ik op zichzelf al prettig vind. Of het nu met pen is of op de pc. Tijdens mijn studies bijvoorbeeld schreef ik met veel plezier schriften vol aantekeningen (schrijven zonder er werkelijk bij na te denken dus). Lekker zen, om er maar even een tijdschriftuitsmijter in te gooien.
Dat zo’n beetje. En vast nog wel wat.

Dit bericht is geplaatst in Interviews en getagd, , , . Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.