Eerdere recensies

sauerMonika Sauwer, Een liefde in 1945, Amsterdam 2014 (Avanti: Yolnus@xs4all.nl)

In ‘Een liefde in 1945’ vertelt Monika Sauwer (pseudoniem van Yolande Nusselder) het verhaal van voor haar geboorte. De verteller in de roman is weliswaar haar moeder Wies Vlieg er (in werkelijkheid Louise Melchior) en het verhaal is ontleend aan brieven van haar ouders en haar beide grootmoeders, maar Sauwer/Nusselder is en blijft de auteur. Zij is niet alleen verantwoordelijk voor de lichtval in het boek en de plaatsing van de bestanddelen, maar ook voor de karaktertekening van mensen die zij anders heeft gekend dan in de periode die ze beschrijft. Van het beeld dat ze in de loop van haar leven van hen vormde, moest ze zich losmaken. Door vooringenomenheid te mijden en kundig gebruik te maken van haar bronnen is Sauwer erin geslaagd een waarheidsgetrouw beeld van haar ouders en van de periode november 1944 tot juni 1946 te schilderen.

Om twee redenen moet het Sauwer/Nusselder veel voldoening hebben gegeven deze roman te schrijven.
Allereerst om een wens van haar moeder te vervullen, die de brieven schreef en ook in tijden van tegenslag en verdriet bleef schrijven ‘omdat ze haar leven in liefde en oorlog als een roman wilde zien’. (p. 101)
Ten tweede omdat de voorgeschiedenis van een geboorte deel uitmaakt van het leven van de geboreling. De genen van een kind zijn niet alleen biologisch en psychologisch bepaald, ook de beslissingen van de ouders voor zijn of haar geboorte hebben daar invloed op gehad.
Aan de hand van haar bronnen onderzoekt Sauwer de omstandigheden waaronder de aanstaande ouders elkaar ontmoeten, de botsingen van hun karakters, de omstandigheden, de cultuur waarin ze leven, de keuzen die ze maken, de gecompliceerde relaties met vrienden en vriendinnen, van wie sommigen rivalen zijn, de spanningen binnen de gezinnen van de aanstaande moeder en de aanstaande vader wanneer het kind is aangekondigd, de spanning tussen die twee gezinnen, de dreiging van de buitenwereld (in dit geval de oorlog en met name de razzia’s), de ziektes en ongemakken die in tijden van schaarste de kop opsteken.

Wies (voluit Héloise) woont in Maassluis. Haar vader, Willem, een rustige, wat lakonieke man, is huisarts. Haar moeder, Lien, is scherp en strijdbaar. Wies is leerlinge van de modeklas van de Rotterdamse Academie voor Beeldende Kunsten en zit op pianoles bij Max Kaltwasser in Rotterdam.
Simon’s ouderlijk huis bevindt zich in Laren. Zijn vader is overleden, zijn moeder Go heeft de neiging om te bedisselen, maar respecteert uiteindelijk de wensen en ambities van haar kinderen. Simon bezoekt de schilderklas van de Academie in Rotterdam en schrijft gedichten.

Op p. 113 staat een weergave in kleur van een houten paneeltje dat Simon met Pasen (1945) aan Wies cadeau doet.
‘Hoge loofbomen, een groene kathedraal. Van achter de doorgroefde stam van een oude eik vandaan betrad een naakt meisjesfiguurtje schuchter een open plek in het woud. Daar stond een stralend witte eenhoorn te grazen. Maar voor het meisje hem om de hals kon vallen, hadden het fabeldier en zij eerst af te rekenen met een grijnzende trol met rode puntmuts, die zich links op de voorgrond in de struiken verscholen hield.’ (p.106)
Het is niet moeilijk de symboliek van dit tafereel te duiden. Het meisje is Wies, de eenhoorn is Simon (sterrenbeeld steenbok, een spleethoevige), de trol is het gevaar dat hun relatie bedreigt: voor Simon de Duitse razzia’s waarvoor hij zich schuil moet houden en voor Wies de (sexuele) verhouding die Simon met Madelon Woudstra onderhield, ook nog toen het al ‘aan’ was met haar. En misschien moet ook de weerstand van Wies’ ouders (met name van haar moeder) tegen de vrijbuiter Simon als een gevaar worden gezien.
De brieven van Wies visualiseren zowel de kaalheid van het alledaagse leven als de verschrikkingen van de oorlog. De Nusselders (vader Bernard, moeder Louise en dochter Yolande) zijn kijkers, waarnemers, uitbeelders van de werkelijkheid.
‘Op de markt stond het paard van schillenboer Van der Lee hooi te eten uit een emmer, een klamme deken over zijn doorgezakte rug. Een wereld van oude mannen en oude paarden, dacht Wies. Mannen en paarden in de kracht van hun leven waren uit het straatbeeld verdwenen, de paarden gevorderd, de mannen opgepakt of ondergedoken. Schillen waren er ook al niet meer, die aten de mensen zelf op, dus was Piet van der Lee “verzorger van transporten” geworden, zoals op zijn wagen stond geschilderd.’ (p. 43/44)
‘Tot Den Haag verliep Wies’ fietstocht voorspoedig. […] Maar achter het Bezuidenhout werd ze bijna tegen de grond gesmeten door een drukgolf en een oorverdovend kabaal.
Geschrokken stapte ze af, drukte haar handen tegen haar oren. Onder rook en vlammen zag ze een V2-raket opstijgen uit het Haagse Bos. In Maassluis kon je het afschieten horen, maar nooit had ze er een van zo dichtbij gezien. Verbijsterd keek ze toe. Bedrieglijk langzaam en vurig steeg het monster op, loodrecht de lucht in. Ze keek het na tot ze zich met een schok realiseerde dat het geen vuurpijl was maar een raket vol explosieven, een moordwapen dat in Londen levende mensen en hun huizen zou gaan vernietigen.’ (p. 68)

De bevrijding komt met kabaal en verwarring. In Wies’ oude school, de Koningin Wilhelminaschool, wordt een feest georganiseerd voor de Canadese bevrijders.
‘Feestgangers puilden de schooldeuren uit, battledresses en bloemetjesjurken. Wies dacht hun zweet te kunnen ruiken. Ze stond op het plein waar ze vijftien jaar geleden touwtje had gesprongen onder de nu omgezaagde eiken. Muziekflarden, gelach en geschreeuw. Opgewonden vrouwenstemmen er boven uit. Ze kreeg hetzelfde weeë gevoel in haar maag als lang geleden op de kermis met Koninginnedag. Alsof ze uit de draaimolen was gestapt.’ (p. 121/122)

De gevoelens van uitersten, springend van geluk naar teleurstelling en weer terug, van vastberadenheid naar onzekerheid en weer terug, besturen de personages in de periode van oktober 1945, wanneer Wies weet dat ze zwanger is, tot de geboorte van haar dochter in juni van het volgend jaar.
Het werd dus een meisje, naar de wens van Wies en Simon.

(cg)

 

fluit-van-de-puddingfabriek-boek-oisterwijk-reinold-vugs-3-10-2014

Reinold Vugs, De fluit van de puddingfabriek, Zoetermeer 2014 (eigen beheer)

De twaalfjarige Mark, de hoofdpersoon van De fluit van de puddingfabriek, weet dat hij geadopteerd is, zoals ook zijn zusje en jongere broertje dat zijn. Als het eind van zijn lagere schooltijd nadert, wordt de drang om meer te weten over zijn afkomst groter. Stiekem doorzoekt hij de adoptiepapieren om zich een beeld te vormen van zijn echte ouders en te begrijpen waarom ze hem hebben afgestaan.
Deze zoektocht naar het waarom is de stuwende kracht van het verhaal, maar overheerst het niet. Deze roman gaat vooral over de gewone belevenissen van Mark in het hechte en soms benauwde dorpsleven van het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw. Als iedere opgroeiende jongen maakt Mark ruzie en vriendschappen met leeftijdsgenoten, worstelt hij met een ontluikende verliefdheid en zit hij vol vragen over wat de toekomst gaat brengen.

De kracht van het boek zit in de sfeer en toon van het verhaal. Vugs neemt de tijd om de lezer mee te nemen in de gedachtewereld van de hoofdpersoon. De scènes uit het leven van Mark beschrijft hij uitgebreid en rustig. Zo ontstaat op een vriendelijke manier een breekbaar beeld van onzekerheden en angst, maar ook van hoop. Je begrijpt zijn liefde voor zijn hardwerkende ouders, die nauwelijks kunnen rondkomen met de inkomsten uit hun kapperszaak en desondanks drie kinderen hebben geadopteerd. Zijn afkeer van zijn schooljuf, een bitse non, wordt indringend beschreven, net als zijn band met buurman ome Kees, die hem helpt bij zijn zoektocht naar zijn afkomst.

Vugs neemt afstand van het literaire cliché, van tobberige personages, van een harde of naargeestige sfeer en vooral van spectaculaire plotwendingen. De fluit van de puddingfabriek heeft geen scherpe randen, vliegt nergens uit de bocht met onbeheerste en ruwe gebeurtenissen, maar laat wel zien dat een eenvoudige plot van een opgroeiende jongen een goed boek kan opleveren.

(J.B.)
Jannah Loontjes, Misschien wel niet,
Amsterdam 2014 (Ambo|Anthos)
Misschien wel

Het heeft iets geruststellends. Een verhaal over een modern intellectueel yuppenstel aan de hoofdstedelijke grachtengordel, waar de kinderen namen hebben als Bloeme en Wolf. Hoewel Mascha en Tom – want zo heet het yuppenstel – alles mee hebben, slagen ze er toch in een puinhoop van hun levens te maken. Mensen met minder mazzel hoeven zeker niet jaloers op hen te zijn.
In de nieuwe roman Misschien wel niet van Jannah Loontjes worden ze geconfronteerd met de leegheid van hun bestaan en vooral met de invloed van de sociale media daarop. Als menselijk contact verwordt tot virtueel gebabbel met al dan niet bestaande mensen op iedere denkbare plek in de wereld (is het facebookprofiel echt?), waar is dan de eenheid van lichaam en geest?
Mascha zit diep in de put. Ze worstelt met een identiteitscrisis, ze breek haar arm bij een aanrijding, ze is ooit verlaten door haar moeder, ze vermoedt dat Tom vreemdgaat, haar werk bevalt haar niet, haar oma komt te overlijden en als dan tot overmaat van ramp ook nog de kraan in de keuken lekt, kan ze zich nauwelijks staande houden. De sekschatrelatie die ze via Facebook onderhoudt met een onbekende, biedt ook al geen soelaas. Ze heeft, om met Brigitte Kaandorp te spreken, een ‘heel zwaar leven’.
Loontjes behandelt in deze roman de vervreemding die de moderne techniek in ons leven teweeg brengt. Wie is Mascha zelf eigenlijk, als haar opwindende contacten virtueel zijn en de echte contacten haar niet bevredigen? Ze heeft alles, een mooi huis, een mooie baan, mooie kinderen en is tegelijkertijd diep ongelukkig.
Toch kun je als lezer dit ‘menselijk leed’ niet helemaal serieus nemen. Loontjes zet het ongeluk wel heel zwaar aan. Steeds vaker krijg je de neiging Mascha toe te roepen: ‘Kom op verwend nest, stel je niet aan. Een trap onder je kont kun je krijgen!’
Misschien wel niet heeft een boeiende en actuele thematiek. Waar blijft de mens in een steeds virtueler wordende samenleving? Door de keus van de setting krijgt het boek een cynische ondertoon. Of is het ironie? De vraag is namelijk of Loontjes het allemaal zo ernstig bedoelt. Hmmm. Misschien wel niet.

(J.B.)

 

Fieke Gosseltussendeanderenaar, Tussen de anderen, Amsterdam 2014 (Ambo|Anthos)

Na eerder een poëziebundel te hebben gepubliceerd, presenteerde Fieke Gosselaar onlangs de verhalenbundel Tussen de anderen. Met dit boek zet ze haar eerste schreden op het pad van het literaire proza. Aarzelende schreden.
De bundel bevat twaalf verhalen die de naam dragen van de hoofdpersonen, Arend, Richard of Bruno. Allen bevinden zij zich een trieste situatie: een slaafse vrouw onder het juk van een kille en wrede echtgenoot, een kruimeldief op de vlucht voor de politie, een paranoïde vrouw met burenoverlast. Gosselaar weet de ellende van hun bestaan goed neer te zetten en schetst daarbij een scherp beeld van de zelfkant van de maatschappij, waar de personages zich bevinden. Soms laten die het mislukte leven over zich heenkomen. Soms nemen ze het lot in eigen hand, wat meestal eindigt in een drama. De uitzichtloosheid van het bestaan is een sterk en gezamenlijk kenmerk van alle verhalen.
Gosselaar maakt een gelukkig keuze door de opzet en structuur van de verhalen te laten verschillen. Bijvoorbeeld door variaties aan te brengen in perspectief, in verteltijd en spanningsopbouw. In enkele verhalen begint de handeling direct, en kruipt ze dicht op de huid van haar karakters. Die verhalen zijn zonder meer de beste. Bij andere kiest ze voor een verhalende inleiding en een afstand scheppende stijl, wat die verhalen minder uit de verf doet komen. Binnen die vertelsituatie bewegen de personages zich als houten klazen over een ver weg gelegen toneel.
Sommige verhalen zijn met elkaar verbonden. Dat levert een mooi structuurelement op. Zo duikt de kruimeldief na het relaas van zijn eigen geschiedenis later in het boek opnieuw op: hij blijkt steeds grotere misdaden te hebben gepleegd en keert na een lange gevangenisstraf terug in de maatschappij.
De sfeer en setting van de verhalen past steeds goed bij de keuze van de onderwerpen. Troosteloze personages in bedroevende omstandigheden. Maar met name in de stijl is nog wel wat winst te behalen. Herhaalde verhaalelementen (kijvende buren) of een enkel cliché zijn, hoewel onnodig, niet echt een probleem, maar gaan toch storen als de verhalen lijden onder te veel verteltekst of uitleg en omstandige beschrijvingen. En dat doen ze vaak. Daardoor mist de bundel beslist impact.
De verhalen in Tussen de anderen kunnen veel scherper. Toch heeft Gosselaar met dit boek een verdienstelijk prozadebuut op haar naam staan.

(J.B.)

Reacties zijn gesloten.