Eerdere recensies

Aleid Truijens: Geluk kun je alleen schilderen;
F. B. Hotz –Het leven
(Open Domein 47, De Arbeiderspers 2011)

Aleid Truijens’ beschrijvingen van de pieken en dalen in Hotz’ leven zijn spannend om te lezen en goed gedocumenteerd. Tot de pieken behoort zeker de muziek, wanneer ‘die goed gaat’. In Hotz’ novelle Proefspel ervaart trombonist Borg, een man die geheel opgaat in zijn muziek, het grote geluk wanneer het spelen zo gaat als hij alleen maar had durven dromen: ‘Aaaah! Ik ben een muzikant!’ Het verhaal speelt in 1954, het jaar dat trombonist Frits Hotz met The Hotel Savoy Society Syncopaters in Stockholm optreedt. In de pers wordt het artistieke spel van de band, voor deze gelegenheid tot The Saint-Germain-Des-Prés Hot Dogs’ omgedoopt, geroemd. Hotz, ook een man die bezeten is van de muziek die hij voorstaat, ‘oud blank’, gemodelleerd naar societydansorkesten à la The Paul Whiteman Orchestra uit New York, heeft het gevoel dat de muziek die hij speelt nu ‘klopt’.

Fraai beschreven in de biografie is ook de kring (de scene, zouden wij nu zeggen) waaruit de band min of meer is voortgekomen: de bewoners en vaste gasten van Madoerastraat 1 in Den Haag, het ouderlijk huis van Serein en Makaria Pfeiffer. De vaste kern bestaat uit: Hotz, Sjef van de Pot, Rob Fagel, Joop Vlendré, Wim Scharrenberg en de mooie zusjes Van der Groen, Machteld en Janny. In het witte hoekhuis bevindt zich het legendarische ‘Bixorium’, een altaar voor Bix Beiderbecke, de kornettist die nog een tijd bij Whiteman had gewerkt. Tot de vriendengroep treedt in 1955 de Scheveningse Greetje Rietbroek toe, Hotz’ vriendin en latere (1956) echtgenote. In 1964 verruilt Greetje of Barbara, zoals ze door de vaste kern van Madoerastraat 1 wordt genoemd, Hotz voor Serein Pfeiffer. Haar huwelijk met Hotz’ vriend duurt tot 1969.

Op driekwart van het boek komen we aan bij het diepste dal in Hotz’ leven. Op 21 oktober 1970 steekt Greetje/Barbara, moeder van Hotz’ zoon Jeroen, een mes in de hartstreek van Serein Pfeiffer. Moord met voorbedachten rade in de Haagse Regentesselaan. Binnen een romantisch literaire context een offer aan de zonnegod voor behoud van een tot ondergang gedoemde subcultuur. In het schelle licht van de werkelijkheid een symptoom van een geestesziekte die Aleid Truijens in zijn ontwikkeling van begin tot eind met gevoel en nuance beschrijft.

Aleid Truijens heeft zich geschaard onder de voortreffelijke biografen die Nederland op dit moment rijk is.

(cg)

 

Nina Roos, Neem op (De Harmonie 2011)

De verhalen van Nina Roos doen me denken aan het televisiewerk van Michel van Erp, met name de Lang Leve-serie. Mensen in verwarring, ongemak of verdwazing, zich vastklampend aan rituelen en de magie van de kleine, vertrouwde dingen om hen heen, verdwalend in hun grote dagdromen of in ijdele hoop. De camera blijft op afstand, zodat de omgeving van het hoofdpersonage mede in beeld verschijnt, alle kleine details van een mensenleven. De personages spreken zich uit, worden niet tegengesproken, eerder aangemoedigd. Als kijker/lezer bevind je je tussen lachen en huilen, een ongemakkelijk tussengebied. Die ongemakkelijkheid nestelt ook in de herkenning. Ecce homo.

(cg)

 

Hugo Wapperom, De spinvlieg (Aspekt 2011)

Direct na de oorlog werd Hugo Wapperom’s vader Piet geïnterneerd in kamp Duindorp in Scheveningen en later in de Cellenbarakken aan de Van Alkemadelaan op verdenking van het verraden van medeleden van zijn verzetseenheid, een communistische groep rond het blad De Vonk. De beschuldigingen die leidden tot zijn arrestatie waren en bleven vaag. Piet Wapperom’s zaak was in feite geen zaak.

‘Vannacht had ik weer zo’n vreemde droom. Als vlieg zoem ik langs een halfvergaan web dat aan een zolderbalk hangt, het lukt me als spin niet om het te repareren. Iedereen die ik in en na de oorlog leerde kennen is veranderd in een insect – een zwerm op zoek naar honing’.
(Piet Wapperom, Cellenbarakken Van Alkemadelaan, 9/8/1947; De spinvlieg p. 386)

Zoals vader Piet zijn bestaan probeert te verhelderen in brieven aan zijn vrouw Kitty, zo probeert zoon Hugo waarheid te vinden in de brieven van en aan Piet en de documenten ‘de zaak’ aangaande, die zijn broer Petja jarenlang, tot na hun vaders dood, in een kist had bewaard en voor Hugo had achtergehouden.

‘Beduusd, soms als angstig dier, zoek ook ik naar steunpunten – die vaak week blijken te zijn. Zijn woorden (zijn vaders-cg) beklijven soms moeilijk bij mij, omdat híj ze schreef binnen een omgeving waarin hij niet beklijven kan, daar waar hij zich onderhoudt met en verhoudt tot zijn omstanders, over wie hij denkt: nooit heb ik jullie gezocht (…). Zijn woorden lijken een bezwerend traliewerk ter bedekking van de chaos in zijn hoofd en zo mogelijk van zijn gedachten over de gedoden en het doden’.
(Hugo Wapperom; De spinvlieg p. 236)

De verzetsgroep waarvan Piet Wapperom deel uitmaakte handelde meedogenloos in zijn afrekening met de Duitse vijand en de landverrader. Een strijd van wit tegen zwart, zouden we graag geloven… en hebben we in onze jaren van onschuld ook geloofd. In werkelijkheid was het verzet een diffuse, mistige wereld, vol controverses, geschillen en dubbele agenda’s.

Aan de hand van historicus Frank Kortweg betreedt schrijver Hugo het labyrint van machinaties en intriges die zich voor, tijdens en na de oorlog hebben afgespeeld. Piet Wapperom, door mishandeling en psychologische terreur van de Duitse contraspionage gedwongen als lokvogel mee te gaan naar het Staatsspoor, waar een ontmoeting plaatsvindt met ernstige gevolgen, belandt in het gevang. Het dossier van Reinder Zwolsman, katholiek zakenman, in de oorlog behorend tot de belangrijkste bunkerbouwers in Nederland en informant van onder meer de Gestapo, wordt op last van KVP-politicus en minister-president Beel uit de archieven verwijderd. Nederland in opbouw kan mensen als Zwolsman goed gebruiken. De belangen van Piet Wapperom tellen niet.

Hugo legt dit bloot, vaak driftig in zijn taal, soms doordravend in zijn betoog en lichtzinnig in zijn compositie. Maar zo is ook de werkelijkheid die hij beschrijft.

(cg)

 

Karel de Vey Mestdagh, Ruwe olie
(In de Knipscheer, 2010)

Ruwe olie leest als een onthaaste thriller. De spanning bouwt zich op in de uitgerekte tijd, zoals de twee hoofdpersonen van de roman, de freelance consultant De Vidal en de Griekse kapitein van een olietanker, Yiorgos Ferakis, die beleven.

De Vidal dacht vier weken nodig te hebben voor een juridische opdracht in Curaçao, maar door een onvoorziene omstandigheid zal hij maandenlang op het eiland verblijven. Ferakis slijt deze maanden in ledigheid (‘ze lijken een eeuwigheid’) op zijn tanker, de Olympic Destiny, dobberend op de rede van Curaçao, vanwege diezelfde omstandigheid, in zijn geval voorzien.

De Olympic Destiny vervoert illegale olie uit Irak. V.N.-sancties houden in dat Irak een vastgesteld quantum van deze grondstof mag verhandelen op basis van een olie-voor-voedsel-programma. Boven de geoorloofde 1700,000 vaten olie zijn 300.000 vaten illegaal aan boord gekomen: black cargo. Er lijkt voor de kapitein en zijn schip geen vuiltje aan de lucht wanneer de helft van de lading voor de kust van Texas gelost wordt. Maar wanneer Ferakis en zijn bemanning op een televisiescherm zien hoe twee vliegtuigen de Twin Towers in New York doorboren, weet de gezagvoerder dat het menens wordt. Bang voor represailles licht hij de Amerikaanse kustwacht, de V.N. en zijn scheepvaartmaatschappij, Globetrade, in. Amerika reageert laat, maar onverbiddelijk. De oplossing van het probleem wordt op het bordje van de Antillen gelegd en, nu hij er toch is, op dat van De Vidal.

In zijn uitgerekte tijd op Curaçao overweegt De Vidal de voor- en nadelen van een terugkeer naar zijn vrouw Tessa, van wie hij gescheiden leeft in Den Haag. Tezelfdertijd achtervolgt hem het beeld van de wonderschone mulattin Dagny Bilitt, zijn liefde van één nacht, een amour fou, die geen vervolg lijkt te krijgen.

Ferakis’ zorg gaat uit naar behoud van zijn eer en zijn pensioen, en de weerslag die het mogelijk verlies daarvan zal hebben op zijn vrouw Anna en zijn zoon Thomas, die op hem wachten op Chios, eiland van zeelieden en kosmopolieten en geboortegrond van Homerus. Op deze reis, zijn laatste, wordt hij streng ondervraagd door zijn geweten. Zal zijn misstap met de mantel der liefde worden bedekt?

In hun uitgerekte tijd komen De Vidal en Ferakis zichzelf tegen. In het vliegtuig terug naar Amsterdam elkaar.

(cg)

 

Reacties zijn gesloten.