Wie klaagt er nog, door Christian Oerlemans

Onze logeés hebben een paar dingetjes achtergelaten. Kan een truc zijn om nog eens terug te komen, maar in dit geval zit daar dan wel een vliegreis aan vast. Twee sweaters en een plastic zakje met opladers voor telefoons en tablets. Daar kan een mens niet buiten. Dus dezelfde avond nog een WhatsApp: of we de opladers asap kunnen opsturen. En de sweaters? Oh, nog niet gemist. Met de spullen in een doosje ga ik naar het postkantoor. Een oudere vrouw, ernstig overbouwd, schuift over het zebrapad en beklimt met enige moeite het stoepje. Nee, het postkantoor is nog niet rolstoelvriendelijk. (Mijn privé w.c. wel, dat was verplicht bij de bouw.) Zo’n mevrouw rijdt in Nederland in een rolmobiel met buitenspiegels. Zie je hier zelden. De oudere garde heeft een stok. Zelfs de rollator is een bezienswaardigheid.

De postchef die hier op zijn post troont alsof de post door hem is uitgevonden, steekt een duim op als hij me ziet. Ons kent ons. Zijn klanten zijn vrienden, of tenminste kennissen en hij bouwt graag een intieme band op door hun taal te spreken. Goedemorgen, goedemiddag, hartelijk welkom in Frans, Duits, Engels, Zwitsers en ook Nederlands. Als je vertrekt roept hij steevast ‘Dag hoor! Tot zjiens!’

De oudere mevrouw is traditioneel gekleed, lange zwarte rok, kleurige omslagdoek en het nog bijna zwarte haar strak achterover in een knot. Op schone blote voeten in slofjes wiebelt ze van de ene voet op de andere terwijl ze wat nerveus papieren op de balie heen en weer schuift. Soms kijkt ze even snel om, naar de achter haar aangroeiende rij. Ook zij hoort natuurlijk de deur open en dicht gaan en ze zou misschien wel graag op het bankje naast mij willen zitten. Want het duurt lang, hoewel postchef Paulo heel druk in de weer is. Niemand zucht of klaagt, Portugezen zijn erg goed in wachten. Het werkwoord is ‘esperar’ en betekent ook hopen, vandaar waarschijnlijk. Er komen mannen binnen met belangrijke zaken waarvoor Paulo handtekeningen moet zetten. Een postauto stopt voor de deur, er moet worden ingeladen of uitgeladen. Paulo rent in zijn domein van links naar rechts en terug, knipoogt nog eens geruststellend naar mij (jaja ik ben zo dadelijk aan de beurt) en begint de mevrouw ingewikkelde dingen uit te leggen. Ze knikt en trekt nerveus aan de band van haar rok, maar dan wordt op de balie haar geld uitgeteld. Paulo telt twee keer. Ik tel mee: driehonderdtwintig euro, haar pensioentje ongetwijfeld. Veel is het niet, maar zij bergt het tevreden op in een zwarte linnen zak die zij om haar middel draagt. Geld is iets raars in Portugal. De dag ervoor speelde ik golf in een golfreservaat genaamd Vale do Lobo (185 euro voor een rondje, maar ik was gelukkig uitgenodigd) en bij een consumptiekarretje betaalden we 5 euro voor twee kartonnen bekertjes koffie. Op het rommelige terras van een lokaal etablissement namen we daarna twee bier en een ‘bifana’ , broodje warm vlees. De dubbele Portugese boterham (pao caseiro = huisgebakken brood) is zo groot dat we er één bestellen, wat moeder in de keuken raar vindt. Haar klanten zijn harde werkers, sjouwers en chauffeurs die ’s ochtends om 7 uur koffie drinken met een Macieiro (brandy) erbij en wel twee bifana’s lusten. We betalen vier euro dertig.

Het is toch geweldig dat iedereen hier Engels spreekt, zei een deftige mevrouw met roze schoenen op de golfbaan. En ja, ook het kassameisje in de lokale supermarkt spreekt Engels en verdient daarmee het minimumloon van rond drieënhalve euro per uur. Weinig? Ter vergelijking: in Amerika is ‘t bijna het dubbele. Spreken ook Engels en soms Spaans hoewel Trump dit wellicht gaat verbieden. En Nederland? Bijna het driedubbele. Wie klaagt er nog.

Laatst moest ik naar de bank om een nieuwe bankkaart op te halen. Die was van het hoofdkantoor naar de lokale vestiging gestuurd. Hebben ze hier nog, echte bankkantoren. Druk ook. Vooral omdat het net zo werkt als bij het postkantoor. Of bij de apotheek waar het ook altijd druk is en je een nummertje moet trekken. Toen ik eindelijk aan de beurt kwam en aan een van de vijf balies mocht gaan zitten, kostte het moeite om het heel erg klantvriendelijke meisje uit te leggen dat ik alléén een bankkaart wilde ophalen. Zij opende voor mij haar scherm en toonde mij hoe bedragen in en uit mijn account gaan, en dat ik ook een verzekering heb, bij de bank. Niet Hollands ongeduldig worden, want het is goed bedoeld. Uiteindelijk kwam zij achter haar desk vandaan, passeerde mij rakelings met een lieve verontschuldigende glimlach en verdween langdurig achter een deur. Bij terugkomst zag ik al aan haar gezicht: vruchteloze missie. Geen kaart. Nee, die was alweer teruggestuurd naar het hoofdkantoor. Dan de neiging tot Hollandse harde woordjes onderdrukken, want zij leeft met me mee en stelt voor om een naamloze kaart voor mij te maken. Dit kan meteen, ter plekke. Of ik dit erg vind? Geen naam erop? Schuldbewust kijkt zij mij aan. Nee hoor, ik vind niets meer erg, ja al die wachtende mensen achter mij misschien wel, maar ik ben lekker uitgebreid aan de beurt. Met de nieuwe kaart gaan we samen naar de ATM, waar ik uitleg krijg hoe mijn code te veranderen en hoe de pinmachine verder werkt. Ik raak aan haar gehecht, jammer dat we klaar zijn, ik bedank voor haar voortreffelijke service en krijg een mooie verlegen glimlach terug.

Op de hoek maar even een espresso genomen. Op elke hoek is er in Portugal een Pastelaria met veel taarten en gebak en tien soorten koffie. Ik neem een bica cheia, ofwel een volle espresso. Zestig cent.

Dit bericht is geplaatst in Column Oerlemans en getagd, , , . Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.