Het terras, door Michiel Hanon

I

Ik weet wel wat het mooiste is: een mix van nostalgie (alleen al het uitspreken van woorden als: ‘Luzern’ of: ‘Vierwoudstedenmeer’ doen me wat, omdat ons gezin in mijn kindertijd daarheen met vakantie ging) en romantiek (samen met een aantrekkelijke vrouw op een zonnig terras aan een meer zitten, in een door mij te mooi gevormde voorstelling van zaken).

Als rechtgeaard Nederlands kind werd ik op vakanties tot water aangetrokken. Ik drong er bij mijn ouders op aan te kunnen spelen bij een meer, een rivier of een (liefst snelstromende) beek. Ik bezat of fabriceerde mijn eigen bootjes, bouwde dammen in het water, en liep graag over glibberige stenen in de beek of rivier.

In die tijd voerde de reis per auto naar Zwitserland deels nog over provinciale wegen. Die trip was daardoor een afwisselend avontuur. Op de achterbank gezeten dacht ik stilletjes aan het meisje van school op wie ik heimelijk verliefd was. Om toch samen te zijn, nam ik haar in gedachten mee op reis. Naar buiten kijkend, terwijl mijn ouders de route doornamen of andere onbelangrijke zaken bespraken, zag ik haar plotseling uit een huis langs de weg komen, of vanaf een bankje in een tuin of op een plein naar me wuiven. Of ik betrapte haar erop te lachen naar een mij onbekende jongeman die naast haar zat. Soms kreeg ik het te kwaad, en verlangde ik alweer naar het nieuwe schooljaar.

Tijdens onze eerste vakantiereis naar Zwitserland, op weg naar Luzern, streken we neer in een gezellig hotel van een bergdorp. Mijn ouders hadden het daar erg naar de zin: er was een mooie waterval en de kinderen konden lekker aan het meer spelen. We hebben er in volgende jaren nog een aantal malen (in hetzelfde hotel) onze zomervakantie doorgebracht. Ik kan me herinneren dat ik hier met mijn eerste eigen fototoestel, een Agfa Clack, aan het fotograferen ben geslagen.

Is dit nostalgie? Is dit ook romantiek?

 

II

Ik weet dus hoe het komt dat ik een gevoel van weemoed krijg wanneer ik in een tijdschrift een foto zie van een leuke jongedame op een terras aan het water in Luzern. Ze is in gesprek met iemand, maar de foto toont niet met wie.

Ik kan wel naar Luzern reizen en op dit terras aan het water plaatsnemen, maar menselijkerwijs gesproken zal ik daar niet datgene kunnen vinden wat ik me bij het zien van de foto voorstel. En misschien was deze jongedame ook niet in gezelschap van een aantrekkelijke man, maar van haar ouders, en ging het gesprek over weinig romantische vraagstukken als in welk jaar de Kapelbrug werd gebouwd of wanneer de ober weer eens langs zal komen.

Ik leg het tijdschrift opzij en verlaat mijn huis om enige tijd doelloos door de stad te wandelen. Bij iedere slag van een kerkklok verschijnt bij mij een andere herinnering aan het bergdorp. Ik besluit toch naar Zwitserland te gaan, en rijd over de lange weg naar het bergdorp, dat nu (buiten het hoogseizoen) een verlaten stadje blijkt te zijn. Ik herken nog het hotel, de waterval en sommige weggetjes en het kerkje groet me met opgewekt klokkenspel, als hij mij herkent.

Het smalle pad naar het meer aflopend, herken ik in een vrouw die me tegemoet komt een oud-schoolgenote. Ik verbaas me erover dat ik over het vermogen beschikhaar haar zo snel te herkennen, want er zijn maar weinig overeenkomsten tussen haar verschijning en mijn herinnering. De vrouw is alleen en ik waag het om haar aan te spreken. Bekomen van de schrik onverwacht in haar eigen taal te worden toegesproken, zegt ze mij vaag te herkennen en vertelt dat ze vroeger in dit bergdorp vakanties heeft doorgebracht. Ik sta oog in oog met een oudere vrouw en zie weinig sporen van aantrekkelijkheid en spontaniteit. De tijd van leven staat in haar huid gegroefd.

Uit een meer van onuitgesproken gedachten plukt ze voor mij een boeket levensfeiten van loopbaan, kinderen en activiteiten. Een schets van een gewoon leven. Een leven met vreugde, maar ook veel zorgen en verdriet. Terwijl zij verhaalt, ontstijgen diepe zuchten haar wandelschoenen. Ze lijkt hier op zoek naar haar verlatenen.

Na enige tijd hervat het klokkenspel zijn spel met klanken. We hebben elkaar niets meer te zeggen. Weer thuisgekomen graaf ik mijn fotoboek op. Foto’s in zwart-wit. Daarop zijn we nog samen.

 

 

 

 

Dit bericht is geplaatst in Columns. Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.