De laatste gedichten van Rogi Wieg

Rogi Wieg balanceerde decennialang op de rand van het bestaan en deed verslag van zijn verlangen naar zelfdood in dichtbundels en romans. Al die tijd heeft Rogi Wieg zijn strijd tegen de pijnen met vallen en opstaan en met de moed der wanhoop gestreden, maar onlangs besloot hij dat hij niet meer verder kan. ‘Ik deugde nergens voor en heb toen hopelijk een paar mooie dingen gemaakt die mijn signatuur tonen. Als ik ergens voor had gedeugd, zouden ze niet gemaakt zijn.’ Zelfs nu het einde onafwendbaar wordt, en de lichamelijke pijnen de geestelijke langzamerhand inhalen, kan Rogi Wieg het dichten niet laten. Vanaf 15 april 2015 stuurt hij met tussenpozen zijn uitgever zijn laatste gedicht(en). Het is beider wens deze afscheidsgedichten met zijn lezers te delen door ze te publiceren op het digitale platform van het literair tijdschrift Extaze.

Franc Knipscheer, 4 juni 2015

 

U BENT

Toen U wegging brak U mijn hart.
Als U terug kon keren zou ik Uw nek breken.

Maar U heeft geen nek, alleen een onsterfelijke,
denkbeeldige lange hals, als van een fles van
dun glas die zich uitrekt over het water van de zee,
glas met daarin de geschiedenis van alles.

Als U terug kon keren zou ik de tafel dekken,
het brood breken en de wijn drinken. Ik zou
mijzelf aan het kruis slaan voor Uw bestaan.

U bent niet meer De Zoon en niet meer De Vader.
U bent het onbezielde veld en de ruimtetijd.

U bent de onbezielde zwaartekracht en het verloop
van de lichtstraal bij nacht, U bent de wiskunde
zonder zachte geest, U bent er nu en bent er
altijd al geweest. U bent de symbolen die men leest.

Maar niet De Zoon en niet De Vader. Niet De Geest.

Toen U wegging brak U mijn hart.
Als U terug kon keren zou ik U hardhandig wurgen.

U bent ooit toen ik kind was in mijn huis geweest.

[Amsterdam, 31 mei 2015]

 

I WANT TO TALK ABOUT YOU

God, geef mij nog een laatste
gedicht. In Uw metaforen beveel
ik mijn lichaam en geest.

Laat mijn dood een bloemlezing
zijn van iemand en iets. God,
maak van mijn pijn een bloementrompet
en maak van mij een vuurzee van water.

Zo zal ik niet sterven, maar ga ik
alleen een beetje dood. In mijn
ruggenmerg strooit U confetti
en daaruit zullen vleugels groeien.

Zo zal ik gezelschap voor U zijn
en U vliegensvlug voorlezen uit
oude boeken. Mijn God, ik zal
U niet verlaten.

[Amsterdam, 16 mei 2015]

 

EEN HUILEND, SIDDEREND BLAD

De fysicus zegt dat ik niet echt ben,
een hologram.Toch zoekt God
mijn gezelschap om niet alleen te zijn.

God zoeken is een ding, maar door God
worden gezocht is heel iets anders. Het is groter.

De natuurkunde sluit Hem uit het universum,
multiversum, uit het holisme en het veld van
quantumwaarschijnlijkheden.

Het hiernamaals is zo een huilend, sidderend blad
aan een boom, het valt tussen de bladen
van een woordenboek.

[Amsterdam, 15 mei 2015]

 

HET RODE LEVEN REGENT

Aan de ene kant is er nog een kant.
Aan de andere kant is er geen kant meer.
Ik kan niet heen en weer, al zou tijd mij
dat wel toestaan. De schepping wil het niet.

De dood is de langste hoogte, voor- en zijkant
van het hout. Driedimensionaal niets waarin
ik liggen zal. Ik schrijf toch weer een vers over
wat er komen gaat. Komt dit door het weer vandaag?

Er valt rode regen* op de wereld. Het regent leven.
Misschien zonder DNA. Onwereldlijke maat die niet
naar niets toegaat als ik, maar komt vanuit het universum,
slingert door Het Al. Rode regen valt uit rode ogen
die wenen om de staat van zijn van lijf en stof.

En niets is een oud verhaal dat met lege handen
rooddoorweekt door de regen nooit meer thuiskomt.

Dit niets spoelt ook de rode regen niet naar huis
en niet meer weg. Zie:ik ben het, ik ben het maar.

[Amsterdam, 15 mei 2015]

 

HET GEDICHT NA MIJN LAATSTE GEDICHT (VANDAAG)

Mijn vader stierf het eerst.
Mijn moeder stierf daarna.
Er bleven van hun lijven
twee urnen volgestopt
met as. De urnen staan
rechtop en bij elkaar. Staan
of liggen dan de doden in hun
zwarte vazen naast elkaar?
Of is er niets en van mijn
doden zo geen sprake?

Ik schreef dit maanden na
het maken van mijn laatste vers.
Er was vandaag een rechterhand
die tegen mijn verwachting in
met inkt en veel denkbeeldig as
wat zwarte kralen maakte.

Kralen rollend door de ruimtetijd
die regels werden, en zo twee
volle urnen die ik niet liefhebbend
lief ging hebben. Staan of liggen
nu vandaag mijn dode ouders?
– Heb ik hen lief? –
Of is er niets en van mijn
ouders zo geen sprake meer?

Vandaag weer een eerste vers. Ik
ben in leven als pijn waaruit
de vlammen slaan op een veld
dat brandt en de nachthemel bijlicht.

[Amsterdam, 15 april 2015]

Dit bericht is geplaatst in Poëzie en getagd, , , , . Bookmark de permalink.