Interview met John Schoorl, door Jan Holtman

Tien voor John Schoorl: Hoor de zieltrein

1. Dag John. Dank voor Hoor de zieltrein, een bundel geheel gewijd aan de jazz.  Hoe is dat zo gekomen?
Boekhandel Blokker (Heemstede) en kunstenaar Willem Snitker bedachten dat er een nacht moest worden doorgebracht in de winkel, en dat daarbij het een en ander moest worden voortgebracht. Willem vroeg mij: hij zou die nacht de gravures maken, en ik de gedichten. Dat was in het voorjaar van 2012, en bij de eerste ontmoeting drukte Willem me een plaat van Pepper Adams in mijn mik, een baritonsaxofonist, en niet de eerste de beste. Ik zei ja, en Willem liet me een soort miniatuurtjes zien waar hij mee aan de slag wilde. Ze waren gebaseerd op een Italiaanse kunstenaar van wat jaren geleden, waarvan ik nu de naam niet kan ophoesten. Toen ik het zag dacht ik aan Art Blakey and the Jazz Messengers, de masters van de harbop-jazz. Ik herkende er gekromde jazzmuzikanten in, terwijl de kunstenaar dat onmogelijk kan hebben bedoeld, maar Willem ging daarmee aan de slag – en ik ook. In de zomer van 2012 was ik op een landgoed net boven Toulouse. Een oude baas reed rond in een golfkarretje. Het landgoed lag boven op een heuvel, en als de baas naar beneden keek zag hij een kunstmatig meer, speciaal aangelegd om het toerisme in de streek een zetje te geven.Het was ooit zijn land. Hij keek elke dag naar zijn oude land dat nu water was. En hij had zich voorgenomen om dit oude land nooit te betreden, dus om zeker niet af te dalen en zijn tenen in het water te dopen. Hij zou wel nieuw land willen hebben, maar voorlopig had hij al genoeg land, op zijn landgoed. Eigenlijk deed het um zeer, dat oude land. Hij probeerde het te zien als niemands land, neutraal terrein, maar dat ging niet.BAFFF!
Ik had mijn idee voor het project. Lee Morgan, harbop-trompettist, had ooit bij Art Blakey gespeeld, als jonkie, en was daarna voor zichzelf begonnen. Hij maakte geweldige platen voor Blue Note, zoals Sidewinder, de eerste kaskraker in de geschiedenis van het Amerikaanse jazzlabel. In Search of the new land heette een andere plaat van hem uit midden jaren zestig, en die is minder souljazz-achtig en zelfs in het titelnummer contemplatiever en spiritueler. Een geweldige plaat met geweldige muzikanten waarvan drummer Billy Higgins de boel enorm op scherp zet. De zoektocht naar nieuw land – dat was wat de boer ook had. Maar ook zijn oude land, niemands land. Moet je eigenlijk wel zoeken naar een nieuw land? Dit zou mijn plan worden, in poëtische zin. Waar leg je bij neer, in het bestaan? Wat ga je doen? Ga je stromen, ga je zijn, laat je het gebeuren, waar gaat het naar toe, waar ben je geweest. Luister naar je zieltrein, en ga zitten.
Zoiets ongeveer.

Ik maakte die zomer zes gedichten, met zes keer het gevoel van die oude baas, Lee Morgan en Willem Snitker erin verwerkt. Ik wist niet wat Willem precies zou maken, maar deze gedichten zouden het ongeveer worden, in grote lijnen, en dan zou ik die nacht in de boekhandel de boel verder verfijnen, zodat we na de nacht de boel konden presenteren.

Toen ik de kunst van Willem voor het eerst zag, was ik uit mijn schoenen geblazen. Mozes wat was dit groovy, en smaakvol en allejezus jazz. Echt heel goed!
Ingewikkeld was echter wel dat er weinig ruimte over was voor poëzie. Er konden een soort foto-onderschriften onder, een paar zinnen, dat zou kunnen. Toen bedacht ik brede gedichten, maar wel in zes zinnen, zoals het latere album van Lee Morgan heette, the Sixt Sence. Die zouden er precies onder kunnen, en nog in een redelijk grote letter. De gedichten zouden er op worden geniet, zodat het er ready made uitzag – fabelhaft idee van Willem.

In het najaar van 2012 waren we samen een nacht in boekhandel. Willem drukte in een mooi ritme zijn etsen af, en ik maakte de gedichten. Elke prent was uniek, door de combinaties van kleuren en afbeeldingen, en er er kwamen steeds andere gedichten onder. we dronken wijn en bier, en trokken boeken uit de kast, en draaiden jazzmuziek. Mensen kwamen kijken, tegen de ramen kloppen, en Willem vertelde anekdotes die naar mate de nacht vorderende steeds beter werden.
Een schitterend werkstuk, was het resultaat. In mijn optiek,  het beste wat ik ooit als dichter heb voortgebracht, vanwege de combinatie met de kunst van Big Willem, zoals ik um toen noemde. In mijn huiskamer hangen twee voorbeelden, en ik kan er echt erg van genieten.
En daarna ben ik er mee verder gegaan, met die zes zinnen, breed uitgewerkt, omdat het ritme me beviel, er echt jazz in zat, en ik in het boek van Matthijs de Ridder, Rebelse Ritmes, veel las over jazz & literatuur. Nog mooier werd het toen ik voor de Volkskrant een verhaal over één gedicht wilde maken, en uitkwam op Nights at the turntable van C. Buddingh. Ik heb zijn verzameld werk, maar ik wist niet dat hij een hele bundel over jazz had gemaakt, geïllustreerd door een kunstenaar. Via via tikte ik de bundel uit 1957 op de kop, en het was niet meer dan een openbaring. Wat een geweldige bundel, in combinatie met jazzgedichten, West Coast.
Dat wilde ik ook – en dat gebeurde ook: Hoor de zieltrein.

2. Juist. Maar wat bedoel je precies met dat er echt jazz in de gedichten zit en kun je dat illustreren met een voorbeeld uit Hoor de zieltrein?
Er zit jazz in de gedichten door ritme, en vooral door inspiratie, en anekdotes. Lee Morgen is omgelegd door zijn eigen konijntje, net voor een optreden – dat staat in een gedicht:

Land je op  nieuw land, stap in de limousine, loop onder de erehaag der groten, zeg: wha?, zeg: village, hier speelde je, een trap naar beneden, vette vingers op het behang, jazz is art, zak door je knieën voor een solo, op zoek naar nieuw land, gooit je grietje d’r kont erin, boem, een rookpluim, een laatste blauwe noot, tering daar valt je trompetnarcis uiteen, ouwe piraat, je wordt een reissue.

Ik was in New York, in 2012, met een stel dichters. Maar ik ben natuurlijk verslaggever en heb ook een verhaal gemaakt over een Nederlandse zwaar onderschatte accordeonist die in alle grote jazzclubs speelde in New York. Dat zit er ook in, in dat zelfde gedicht. Ook in New York zat een vrouw in het publiek bij een gig, gewoon naar ons te kijken en te luisteren: Betty Neals, een zwarte oudere vrouw met zachte ogen, een jazzy stem. Ze maakt zich bekend als de vrouw die voor de legendarische jazzmuzikant Roland Rashaan Kirk in de seventies de poëzie schreef van Theme for the Eulipions, die ze op plaat ook zelf voordroeg. Dat is ook een gedicht geworden of in ieder geval verwerkt.

Tuur je naar de brug, voel je de ogen van een blinde blazer, ga je staan, hoor je een meerstemmige vrouw, umm huh, spreek woorden, noem jezelf reisagent, luister naar de tune, naar mondharmonica, de sax, drie tegelijk,  voel haar handen, de torens van de stad worden kleiner, water stroomt in je gezicht, sta op de avenue, wij zijn zielsverwanten jongen, onze armen gespreid, zwartheid.

Zwartheid-  Blacknuss, heet de plaat  uit 1972 van Kirk. Wat moet ik nog meer zeggen? Ik zeg: Hoor de zeiltrein.

3. Op welke zwaar onderschatte accordeonist doel je en met welke dichters was je in New York?
Dat is Mat Mathews, zoals hij zich in USA liet noemen. Als Mathieu Schwartz werd hij geboren in de Haagse schilderswijk, en zo ging hij ook dood in een verzorgingshuis in Rotterdam. Wat Toot Thielemans was gelukt met de mondharmonica, had hij moeten worden met de accordeon. Ging niet door vanwege zijn slechte humeur, dames en ook wel drank. Wel mooi met Miles Davis gespeeld, Art Farmer en Horace Silver, en alle belangwekkende jazzclubs van New York.

Hélène Gelèns, Erik Jan Harmens, Lucas Hirsch,  Joost Zwagerman  en ik traden op in New York (diverse lokaties) en Pittsburgh (diverse lokaties), april 2012. Was geweldige trip! Optreden met uitzicht op de Hudson, in Pittsburgh in een volle kerk, en ook nog met vijf gedichten opgenomen in een Amerikaans literair tijdschrift: Pleiades – a journal of new writing.

4. Dames en drank, dat hoort wel een beetje bij jazz, geloof ik. Hoe zit dat binnen de dichtkunst?
Ik was afgelopen weekend in Antwerpen, en dacht aan mijn eerste ontmoeting met Gerrit Komrij, samen met Fred Papenhove en Philip Hoorne, en de jongens van uitgeverij 521. Er werd enorm gezopen, in een noodtempo, en ook daarna in het restaurant dat volgde. Bij de nabrander in een café verderop, Quiten Mathijs, moest ik even naar buiten, en kotste mijn schitterende Engelse schoenen (K-Shoes) onder. Gerrit zag mij binnenkomen en zei: ‘Die jongens van de Volkskrant kunnen ook niet meer drinken tegenwoordig.’
Ik debuteerde onder Gerrit in de Sandwich-reeks.

5. Was dat alles wat Komrij zei? 
Over poëzie hadden we het daarvoor even gehad, tussen zijn meesterlijk geouwehoer door. Hij had mijn gedicht over Antwerpen voorgelezen in het café, waarna hij grinnikend tegen zijn toenmalige uitgever zei: ‘Jongen toch, ik wist niet dat je een humoristische dichter in je fonds hebt.’ Waarop de 521-uitgever zei: ‘Hij zit nog niet in het fonds.Daarna stuurde ik mijn gedichten naar Gerrit op , per e-mail, om in aanmerking te komen voor De Sandwich-reeks. Op 3 augustus 2006 schreef hij terug: ‘Ik heb veel plezier beleefd aan je bundel.’
Op 5 oktober 2006 droeg ik een donker pak met witte strepen, en goed gepoetste schoenen. Het weer was wisselvallig maar wel droog. Gerrit en ik hadden afgesproken op ’t Spui in Amsterdam, tegenover boekhandel Athenaeum, en we zouden over mijn bundel praten. Ik liep nog maar een rondje, want ik was te vroeg. Acht minuten voor elf ging ik naar binnen bij café Luxembourg. Hij was er nog niet, en dat wist ik natuurlijk ook wel, ik had alles scherp in de gaten gehouden, het afgelopen half uur. Zeven over elf kwam hij binnen, gehaast. Hij had de pest erover in dat hij te laat was. Hij moest een stuk inleveren voor NRC Handelsblad dat vanuit Portugal niet was aangekomen en dat hij nu vanuit zijn Amsterdamse hotelkamer had moeten sturen.
Hij schudde me de hand en ging zitten. Hij droeg een licht pak en had zoals altijd een grote tas vol boeken bij zich.
Komrij had de nieuwe versie van de bundel gezien en het was goed, zei hij vaderlijk. Niks meer aan doen, en een goeie titel bovendien, dat A Capella – beetje ironisch, al met al, vond hij. ‘Zo deftig, voor een jongen als jij.’ Ik moest hem vooral niet zien als het type dat nu eens het manuscript – hij met rode pen – met mij zou gaan doorvlooien.  Het was goed zo, vond de meester.

Het was 11.44 uur en we gingen drinken, dat leek ons maar het beste. We hadden het geregeld.
De bundel zou uitkomen, in zijn reeks die uiteindelijk tot twintig zou komen, en die jaren later, in het najaar van 2009 met een groot Komrij-feest in de Kleine Komedie werd afgesloten.
We namen witbier van Hoegaarden en aten er garnalenkroketten bij, en later nog eens kalfskroketten, allemaal gemaakt door bakker Holtkamp.  Ik rekende tussentijds af, om weer opnieuw te beginnen met drinken, met wit bier van Hoegaarden, wij allebei. Daarna gingen we naar café De Zwart, twee deuren verder, waar hij een portie leverworst bestelde, met Amsterdamse uitjes – een titel van een gedicht in mijn bundel, dat vond hij wel passend.
We dronken inmiddels vaasjes pilsener. Alles wat hij vertelde, kon hij alleen vertellen.
Om 18.44 uur gaf ik hem een hand, een omhelzing volgde. Het was klaar. Ik was een dichter, in zijn Sandwich-reeks.  Ik heb de dranknota’s ingelijst.

6. Nu ben ik uiteraard nieuwsgierig naar dat humoristische gedicht over Antwerpen, dat Komrij voordroeg. Maar ook naar wat je vindt van Komrij’s stelling dat juist door dichters zelf over poëzie
niet veel te vertellen valt. 

Strangers in the night

Tegenover de Onze Lieve Vrouwe-kerk,
Bij de ingang van café De Volle Maan,
Kreeg de Belgische Frank Sinatra

Ruzie met God over zijn kaalheid
En zijn kapotte gitaar.

Over zijn weggelopen hond en
De dalende aardappeltermijnmarkt

Had hij Hem in het Papenstraatje
Al streng toegesproken.

Zoals je over gedichten kan schrijven, zoals Gerrit ruimhartig deed,  kan je ook heel goed over gedichten praten. Zo kan ik toch echt wel een half uur praten over het gedicht van Charles Bukowski over de begrafenis van John Fante, A writers funeral. Dat is een prachtig gedicht, vanwege de traagheid, en het vermijden van sentimenteel geouwehoer, en over de imposante punchline, op het einde. Waarbij ook gelijk duidelijk mag zijn dat het hebben van een punchline in de poëzie je er goed bij kan hebben.
Ik heb heel lang alleen maar poëzie van Bukowski gelezen (en iets minder van Raymond Carver, en ook veel van Billy Collins) , maar ik heb nooit de neiging gehad om me door die stijl te laten inspireren. Dat gaat gewoon niet, er is maar eentje die dat ritme heeft. Ik ben zelfs van mening dat zijn poëzie ook veel beter is dan zijn proza. Het is ook een dichter die je niet in het Nederlands kan lezen, dat gaat ook al niet.

Dat gedicht van John Fante staat in The Night torn with mad footsteps en stamt uit 2001. Dus zeven jaar na zijn dood, en achttien jaar na de dood van Fante verschenen, postuum zou je kunnen zeggen. Het staat ook in de Bukowski-verzamelaar The Pleasures of the Damned uit 2007.

Weet je trouwens wat echt poëzie was? Een ontmoeting met de neef van Charles Bukowski, en samen een halve liter bier opdrinken, iets te vroeg op de dag.

7. Heb jij de neef van Charles Bukowski ontmoet? Hoe kwam dat zo? En wat maakte die ontmoeting poëtisch?
Ik ben voor een verhaal in De Volkskrant naar het Duitse Andernach gegaan, en heb daar de neef van Bukowksi ontmoet, Heinrich Fett (91). Ook had hij onder zijn bed een kist verstopt met daarin allemaal Bukowski-spullen, zoals familiefoto’s, brieven, kerstkaarten, Wehrmachtpapieren en blote-damesbladen.  Wat poëtisch was dat ik samen met hem een halve liter bier dronk en proostte op zijn neef Charles. Ook boog hij zich opeens naar voren, alsof hij een familiegeheim ging prijsgeven. Hij zei dat die pornografische verhalen niet door zijn neef zelf waren ervaren. Hij moest het hebben gedroomd, ervan gehoord hebben en dat, als kunstenaar zijnde, door elkaar hebben gehaald.  Denk er toch eens aan,  zei hij, al die alcohol en dan nog aan seks doen en het ook nog opschrijven. Nee nee, dat maak je Heinrich niet wijs. De schandaleuze verhalen van zijn neef waren niks anders dan geheime wensen, die hij zo eerlijk mogelijk opschreef. Want hij was een eerlijke schrijver hè, die schreef wat hij vond, op een echte typemachine- zijn neef Charles.

8. Jazz, Komrij, Bukowski en dan is er ook nog een Volkskrant waar je voor werkt. Wat doe je daar precies?
Ik ben verslaggever – nu vooral voor Volkskrant Magazine en De V. Tot vorig jaar was ik met name onderzoeksjournalist, in duovorm met Merijn Rengers. Acht jaar lang hebben we grote zaken, als de vastgoedfraude, uitgezocht. Ook hebben we de fiscale sluiproutes van de Van Oranjes onthuld en ons over het binnen- en buitenlandse vastgoed van de nieuwe koning gebogen, zoals Machangulo en De Horsten. Ook hebben we verhalen gemaakt over misstanden bij defensie en politie, corruptie in openbaar bestuur etc. Vorige week, 13 april 2015 , hebben we De Tegel gewonnen, de hoogste journalistieke Nederlandse onderscheiding, voor twee verhalen over de krankzinnige subsidiestroom rond de grootse windmolen van Europa, en de stekkerauto, wacht heel cool was. En daarnaast schreef en schrijf ik veel over muziek en literatuur, om het hoofd leeg te tikken, en niet in de val te lopen dat de wereld aan elkaar hangt van slechtheid en cynisme. Dat zijn geen recensies maar verhalen, want ik voel me toch vooral een verhalen verteller, met een licht romantische inslag. Hou eigenlijk het meest van een verhaal dat goed afloopt, uiteindelijk.

9. Succesvol zijn en prijzen winnen dus, maar waar ligt je hart en hoe vind je nog tijd om gedichten te schrijven?
Het gaat zoals het gaat, elke dag weer. Elke dag begin een nieuw verhaal, en in sommige gevallen een nieuw gedicht. Er zit niet een duidelijke logica in, eigenlijk. Het meeste plezier, werktechnisch, geeft me een groot uniek verhaal maken voor de krant. Ben niet zo snel heel erg tevreden, en bij elk nieuw verhaal moet ik het toch weer laten zien.

10. Juist! Tenslotte John, waar dendert de zieltrein nu op af? Wat ligt er nog in het verschiet?
De zieltrein heeft zin in een concert van jazzsaxofonist Benny Golson, de laatste nog levende legende van Blue Note. Prachtige muzikant, speelde met Lee Morgan in de fifties. In juni komt er een bundel uit met gedichten van 75 verschillende Nederlandse dichters over Bob Dylan, Als een zwerfkei. Doe ik samen met Kees ’t Hart. Ik vond er nooit geen reet aan, aan die hele Dylan, en opeens door het lezen van zijn autobiografisch werk, Chronicles, viel het muntje.  De bundel is echt te gek, geweldige gedichten, zeer divers,  van onder meer Lucas Hirsch en Barney Agerbeek, Erik Jan Harmens, Ellen Deckwitz, Jan Kal natuurlijk, Gustaaf Peek, Lucky Fonz, Anne-Gine Goemans, Euf Lindeboom, Fred Papenhove, de grote Delphine Lecompte, Maria Barnas, Henk Hofstede, Willem van Zadelhoff  en ga nog maar een zwerfkei of wat door. With no direction home. Hoor de zieltrein!

Jan Holtman in gesprek met John Schoorl, mei 2015

Dit bericht is geplaatst in Interviews en getagd, , , , , , . Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.