Interview met Jana Beranová, door Jan Holtman

Tien voor Jana Beranová

1. Dag Jana. Daniel Dee, stadsdichter van Rotterdam, introduceerde je met een fraai gedicht t.g.v Avier. Ik kende je naam door de vertalingen van de meesterwerken van Milan Kundera. Het zal je vaker gevraagd zijn. Maar hoe is dat zo gekomen?
De dingen komen op mijn weg. Gelukkig maar. Door het vluchten leer je snel af om op de lange baan te plannen.
Nadat in de jaren zeventig in mijn geboorteland Tsjecho-Slowakije de censuur veel dichters de mond had gesnoerd, wilde ik hier hun werk onder de aandacht brengen. Ik maakte cahiers, met de hand ingenaaid, elk met een stuk of 20–25 gedichten ter introductie. Die cahiers verkocht ik op het Poetry International Festival in Rotterdam en stuurde ik naar de pers.
Het eerste boekje was gewijd aan Miroslav Holub die later, na de val van de muur en de bevrijding van mijn land, lid werd van de Advisory Board van Poetry. Zie ook mijn omvangrijke hommage De geboorte van Sisyphus (De Bezige Bij, 2008).
Als tweede koos ik Milan Kundera. Hij is internationaal bekend als romancier, maar betrad de wereld van de literatuur als dichter. In 1976 was hij uitgeweken. Dat wil zeggen: hij was een jaar gastdocent aan de universiteit in Rennes en ging daarna niet meer terug naar zijn land waar hij niet mocht publiceren. Waar hij werd beschouwd als parasiet, zonder beroep. Schrijvers waren alleen zij die met het toenmalig communistisch regime toestemden en lid waren van de schrijversbond. Ik woonde toen tijdelijk in Parijs en zag Milan met zijn vrouw Věra veelvuldig. Bij mijn terugkeer naar Naderland gaf hij me de Franse uitgave van ‘Het leven is elders’ (Život je jinde). Dat ging ik in Nederland promoten, dacht ik. Niet zelf vertalen. Ik was immers geen literair vertaalster.
Mijn verbazing bij mijn terugkomst was dan ook groot. De directeur van Agathon (Unieboek)
verzocht mij per brief om dezelfde roman, die hij in het Engels had gelezen, in het Nederlands om te zetten. Hij had de door mij vertaalde poëzie van Kundera gelezen. Een ongelooflijke synchronisatie.
Met samengeknepen billen en stokkende adem van angst dat het me niet zou lukken ging ik te werk. Leerde dat Nederlands ook mooi is. Heb alle zeven romans van Kundera uit het Tsjechisch met plezier vertaald. Agathon hield ermee op en Ambo nam de boeken over. Daar verscheen ook het prachtig uitgegeven bundeltje poëzie De dood zal me omhelzen bij de jasmijn (iets uitgebreider dan het cahier tien jaar eerder). Met grafiek van Albín Brunovský, net als in de oorspronkelijke uitgave Monology waaruit ik de selectie had gemaakt. Collectors item, al lang uitverkocht.

2. Wat valt er te zeggen over de Tsjechische poëzie in vergelijking met de Nederlandse? Wat viel je op?
Wat is Nederlandse poëzie?
Denk je aan: Judith Herzberg/ Esther Jansma/  Mustafa Stitou/  Menno Wigman?
Of aan: Nachoem Wijnberg/  Ester Naomi Perquin/ Alfred Schaffer/  Thomas Möhlmann?

Tsjechische poëzie is tegenwoordig net zo divers.  De tijd van duidelijke stromingen in de kunst, zoals destijds in de Nederlandse literatuur  ‘de vijftigers’ waren – ‘de Maximalen’ probeerden het later ook nog kortstondig als groep – is in mijn ogen grotendeels voorbij.
In voormalig Tsjecho-Slowakije deed in het interbellum het poëtisme opgang als een variant op het uit Frankrijk overgewaaide surrealisme. Na de WO II werd poëzie een soort crisisverschijnsel die de veranderende wereld moest weergeven. Dichters, verenigd in de Groep 42 (ze debuteerden onder de Duitse bezetting), richtten zich meer op de problemen van de grote stad. Zij wilden vooral laten zien dat de meest gewone vragen van leven en dood nauw verbonden waren met het lot van de mensen zelf, met hun eigen doen en laten. En onder de Sovjet-Russische overheersing werden veel schrijvers of verboden of ze verschuilden zich achter metaforen. Hun teksten circuleerden als buiten het staatsapparaat om overgetypte samizdat-uitgaven.  Maar ook dat is verleden tijd.
Wat me nu opvalt?
Poëzie is een spannend avontuur. In de meeste Europese landen eerder verbonden met de individuele dichter dan met een collectief. Mede daardoor niet alleen divers, maar ook zeer eigengereid. In beide landen, Nederland en Tsjechië, is naast min of meer het klassieke genre de tendens naar lange gedichten, complete verhalen, soms in straattaal. De rapcultuur is nergens meer vreemd.
Misschien hebben de Tsjechen meer filosofische aanleg. En niet alleen in poëzie. Dat dacht ik aanvankelijk. Maar de tijden veranderen. Met René Gude als Denker des Vaderlands staat filosofie in Nederland ‘met beide benen’ op de grond. Ook in de aanpak van poëzie.
Dit is een mijmering. Geen antwoord.

3. Wat vind je eigenlijk van die tendens naar lange gedichten? En is het ook niet een beetje vreemd, of wellicht typisch Nederlands, dat we hier door het aanstellen van een Denker des Vaderlands filosofie op de kaart moeten zetten?
Moeten zetten? Ik zou liever het woord ‘willen’ gebruiken. Wij willen toch blijven denken. Denken is de gewoonste zaak van de wereld. De dingen van een andere kant bekijken, scherpt de zinnen.  Het kan geen kwaad, lijkt me, daar nu en dan toe te worden aangezet, uitgelokt. Dat doe jij met mij toch ook! Ik las trouwens vrijdag (17–1) op pagina 4 van de NRC dat acht topfilosofen uit verschillende landen (G8) zich onder leiding van Peter Sloterdijk in Amsterdam gaan buigen over wereldproblemen.
De Denker staat natuurlijk dicht bij de Dichter. Toen in 2001 de eerste Dichter des Vaderlands werd aangesteld, had ik ook mijn twijfels. Eigenlijk vond ik het flauwe kul. Maar ja, Ted Hughes – een van mij lievelingsdichters – was 14 jaar lang Poet Laureate, van 1984 tot aan zijn dood in 1998. In Engeland is het een functie van hoog aanzien. Dus liet ik me verrassen. Nu, na drie termijnen van vier jaar, hebben we een poëzieclub met een paar duizend leden, tijdschrift Awater geeft regelmatig een goed overzicht van hedendaagse dichtkunst en de Dichter des Vaderlands is een begeerd ambt met veel invloed. En vlak de stadsdichter niet uit. Ik ben het zelf ook twee jaar geweest en heb genoten van de vele mogelijkheden en van het contact met de stad en haar bewoners. Poëzie kan niet meer stuk.
Alleen: je zoekt uiteraard voortdurend naar nieuwe mogelijkheden, nieuwe vormen. Een stuk proza in dichtregels hakken, kan nauwelijks een gedicht opleveren. Maar een boeiende mengvorm mag wat mij betreft pagina’s lang zijn. Ik denk hierbij aan Micha Hamel, zijn dichtbundel Nu je het vraagt bijvoorbeeld. Of de boeklange poëzie van Pieter Boskma. En zo vond ik ook in het overzicht van 100 beste Tsjechische gedichten 2012 een aantal intrigerende paginalange verzen. Een cross-over naar andere disciplines of genres kan nieuw leven in de dichterlijke brouwerij brengen. Denk ik. Ben zelf ook op zoek.

4. De Dichter des vaderlands, de stadsdichters, lopen we hiermee niet het risico dat de poëzie te leuk wordt? Komrij waarschuwde in een uitgeschreven college dat het nu ook weer niet te gezellig moest worden. En wat bedoel je precies met nieuw leven in de dichterlijke brouwerij?
Het is vooral hard werken. En als met uiterste concentratie iets lukt, waarom zou het niet leuk mogen zijn? Door vertrouwde paden te verlaten komt ruimte voor iets nieuws. Als alle schilders na Rembrandt bleven schilderen als Rembrandt, was er nooit een Malevitsj opgestaan.
Achter in mijn verzamelbundel Werkboek zit een dvd. Daarop komen 3 disciplines bij elkaar: poëzie door mijn stem, trompetspel van Eric Vloeimans en animaties van Sybren Kuiper. Heb je het al bekeken en beluisterd? Het waren bijzonder inspirerende sessies.

5. De dvd. Die heb ik bekeken. Negen gedichten, trompetspel en animaties die aan Jip en Janneke doen denken. Is dit wat je bedoelt met nieuw leven in de dichterlijke brouwerij? Wat voegt een trompet of animatie toe aan een goed gedicht?
De dvd is maar een klein voorbeeldje. Man, er zijn zoveel mogelijkheden. Door poëzie te confronteren met andere disciplines of vormen inspireer je elkaar, over en weer. Wat Eric en ik daar doen is pure improvisatie. Soms overheerst de tekst, een andere keer gaan de dichtregels op in de muziek, worden alleen ritme. Er ontstaat een nieuwe beleving. En daar gaat het om!
En waarom niet een verstript gedicht? Men verstript toch tegenwoordig zelfs klassieke boeken.
We hadden het ook over de huidige tendens naar paginalange verzen. Deze mengvorm, gedichten die tegen proza aanschurken, intrigeert mij zeer. Ik wil niet verzanden in voorspelbare, brave dichtbundels. In mijn Werkboek kun je al diverse pogingen zien: een gedicht in drie verschillende versies bijvoorbeeld (Variaties op het verkeerde been), of de mythe over de gestolen zon – een poëtische vertelling.

6. Tja De Avonden van Reve is ook verstript. En wanneer je een film of een toneelstuk van een boek mag maken, waarom dan geen stripverhaal of tekenfilm? Maar de gedichten in Werkboek zijn toch, op een enkel experiment na, redelijk klassiek qua vorm en thematiek. Luistert ware vrijheid ook niet naar bepaalde wetten?  
Jeetje, is mijn poëzie ‘redelijk klassiek qua vorm en thematiek’? Daar schrik ik van. Klassiek riekt voor mij naar traditie, de algemene trend. Maar goed, als jij het vindt.
Ik zelf zoek altijd de verrassing, een onverwacht beeld, de paradox. Niet de binnenkamer maar  openlucht.  Poëzie is voor mij een spanend avontuur – zei ik al bij vraag 2. (Ach, is het leven zelf dat ook niet?) En wetten zijn er om overtreden te worden. Bij bosjes, als het effe kan.

7. Ik bedoel dat je gedichten doorgaans een titel hebben, met een hoofdletter beginnen en met een punt eindigen. Die punt laat je echter zo nu en dan ook achterwege. Met welk doel? En qua thematiek kom ik de liefde en de dood nog al eens tegen. Welke wetten worden overtreden? Ter illustratie citeer ik:

Volmaakt

In vers gras vrijen
om later veel later
in de dood nog even
na te geuren
als hooi

Ik laat niet zomaar nu en dan een punt weg aan het einde van een gedicht. Er zijn langere teksten waar ik bewust álle punten weg laat. Soms alle interpunctie. Dat geldt zeker voor een kwart van mijn gedichten. Ik bekommer me nooit om hoe het hoort. Ik doe wat ik op dat moment bij een gedicht vind passen. Een goed voorbeeld is

Gebed

Laaiende lente
Kaarsbloeiende kastanjes
vlammen op, de wilde voor al

Staken ze de schepper
soms naar de kroon
met hun rijke tempelkruinen?

Hoe komen dan
geen ouden van dagen
aan levervlekken?

De weg is nu droevig
mager omrand

De basten huilen rode tranen
en ik huil van de stiklucht
in mijn achtertuin

Als bomen bloed hebben
geef ze het mijne
zet een bloedbank op

ik smeek u
oppermeesters van ons
heel  al

Dit gedicht heeft haast, de bomen moeten gered, je hijgt de tekst bijna. De kapitalen zijn voldoende. Ik wil de strofen niet afsluiten.

8. De bomen moeten gered? Waarvan, waarvoor? Wat bedoel je eigenlijk met dit gedicht? Waar gaat het over?
Dit gedicht gaat over de paardenkastanje. Een aantal jaren terug was er een mottenplaag die alle kastanjebomen dreigde te vernietigen. Kenmerken waren grote bruine vlekken, bruinrode sap. Kun je de dreiging niet voelen?  Verder wil ik niets uitleggen. De dichter biedt geen oplossing. Een gedicht is een raadsel.
Je kunt je natuurlijk terecht afvragen: waarom schrijft hij er dan over. Een kunstenaar noteert.  Als het goed opgeschreven is, zal het hopelijk iemand aan het denken zetten, raken,  soms zal het troost bieden. Het is een getuigenis. Mijn verzamelbundel gaat in de aard over mijn eigen leven. Over wat met mij en om me heen gebeurt. Nu draaf ik bewust een beetje door: Kunst maakt het leven  aangenamer.

9. Natuurlijk. Het hele leven is een raadsel, maar we willen er toch iets van begrijpen, iets van leren misschien? En als een abstract schilderij van Mondriaan wel uitgelegd mag worden, waarom een gedicht dan niet? Vind je het een aangename leeservaring wanneer je iets leest waar je geen snars van begrijpt?
Zoals je bij beeldende kunst achtergrondinformatie krijgt, heb ik je die ook gegeven. Je krijgt bij Mondriaan toch ook niet uitleg over elke lijn en ieder vierkantje in welke kleur. Kom even uit die luie stoel als je poëzie wil lezen en laat de dichtregels op je inwerken. ‘De weg is nu droevig/ mager omrand// De basten huilen rode tranen’ krijg je daar als lezer geen beeld bij? Of in jouw woorden: begrijp je daar geen snars van? Kom op, laat je fantasie eens werken.  Al zou het feit op zich je ontgaan zijn, het beeld is duidelijk genoeg. En wat je in elk geval uit zo’n gedicht kunt distilleren is dat er rampen zijn, dat de mens niet moet denken dat de wereld maakbaar is. Een tikkeltje nederigheid ten opzichte van de natuur: ‘Als bomen bloed hebben/ geef ze het mijne’
Kant en klare levenswijsheden kun je op tegeltjes kopen.
Kortom: ik vind het een misvatting dat je iets moet begrijpen om het mooi, verontrustend, aangrijpend, intrigerend of wat ook te vinden. Het leven is mooi, maar ik kan het nog steeds niet bevatten.

10. Tenslotte Jana, het leven is mooi, zeg je… In Werkboek lijkt jouw leven zich door de gedichten te ‘dartelen’. De passie en erotiek spat er soms van af. Binnenkort word je 82 jaar. Nergens blijkt me iets van ‘het is wel mooi genoeg geweest’. Hoe doe je dat? Wat mogen we nog verwachten?
Foei toch, waarom moest je nu mijn leeftijd noemen?  Dat is weer zo’n typisch Hollandse hokjesgeest.  ‘Ik ben mijn werk, niet mijn leeftijd’, zei ik al twee jaar geleden in een interview met Amnesty International. Hoe ik dat doe?

Het is weer lente
buiten
horen we de vogels
met wassende vleugels
wij spreiden onze armen
laten gedachten
uitvliegen 

(geen punt asjeblieft)

Werkboek Bloemlezing 1983–2010 (De Geus, 2011, 288 p.)
inclusief dvd Aan je lippen een trompet
Eric Vloeimans, trompetspel en Sybren Kuiper, animaties

Jan Holtman in gesprek met Jana Beranová, maart 2014

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

  

Dit bericht is geplaatst in Interviews en getagd, , , , , , , , , , . Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.