De Boom, Manuel Kneepkens

Je moet je uitkleden. Ja, totaal naakt, lief!
Want je wordt een boom nu
Je wordt een boom!

Daar is het bos. Bel aan!
De bomen zullen gretig open doen
Klaar om je in te lijven
in hun Gemeenschap van Geschorsten

Ze zullen vragen: ‘Ben je zoals wij?
Ben je bereid te leven in stilte?
Doofstom.Voor altijd zonder taal ?’

En jij fluistert: Ja, ik ben als jullie!
Ik weet waarom de bossen eeuwig zingen
in mijn bloed…
Het is je laatste woord

Zij zullen dan je lentebladeren  
tot een hoog, kunstig kapsel friseren
je wortels schminken en je takken
als voor een Debutantenbal.

maar een Avondjurk, nee, die krijg je niet
Jij bent voor altijd naakt
van nu af aan!

Dit najaar al moet je buigen voor de Noorderstormwind
Hij striemt je borsten met stortregens
Hij doet je pijn. Onnoemelijk!

Maar, Liefste, hoe zou je dat moeten uiten?
Je hebt geen mond, geen tong, geen lippen meer…
Je wordt straks in het winters klooster
van de kaalte
tot op het bot ontheiligd
Je bent een boom nu. Je hebt geen verweer!

En ook de Zomer verlost je niet.
Integendeel. Zij zengt je met haar hitte
haar spechten bonken in je hoofd
haar uilen roepen oehoe in je holtes

En al die honden, die op je lichaam urineren
Al die verliefden, die hun voze initialen kerven
in je torso. En harten met een pijl erdoor…

Het voelt alsof je wordt gebrandmerkt!
Je gilt het uit. Maar niemand kan je horen

Want je bent van hout! Van woordeloos hout!

Liefste, je droom was om een boom te zijn
Je bent het nu!

Wel met een doornenkroon

Die zul je dragen tot je dood!

(uit: Gelukkige Dagen in Kralingen, work in progress)

Dit bericht is geplaatst in Home, Poëzie en getagd, . Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.