Gedichten van Carla Boogaards

De uitkomst

Ik heb altijd al een zigeuner willen zijn, toen ik een kind was zei ik  tegen mijn ouders, ik ben uw kind niet, ik ben van de zigeuners en op een dag komt de zigeunerkoning mij halen. Niemand sprak mij tegen of beweerde dat zoiets gewoon niet kon en dat soort dingen, de hele familie knikte, er werd nooit meer over gesproken. Dat hoefde ook niet, ik wist het stond in hun geheugen gegrift. Ikzelf werd warm

van liefde voor mijn vader die ik nog niet kende, mijn ogen straalden, misschien hield ik vanaf die dag wel meer van familie. Ze streken zachtjes door mijn haar, en mijn vader noemde mij het poppetje van zijn ogen.

Absurd, is uw mening, zigeuners zijn paardendieven, ze roven kinderen ze zijn heel onbetrouwbaar. Okay, is dat zo, wie is wel betrouwbaar, zeg op klootzak wie het wel is.

De vrouwen met een kind op de arm en hun  aangerimpelde lange rokken met oker en rode en zwarte en roze stralende geheime motieven erin geweven, een wijde broek eronder van zwart satijn met roze strepen, je ziet nog net hun dikke enkeltjes. Mijn man was de zoon van de zigeunerkoning, het was voorbestemd, hij was zo mooi ik moest hem wel doden. Mijn man pakte het mes van me af en droeg me naar bed en schortte mijn rok op. Mijn man leek op Federico Garcia Lorca, toen hij jong was dat zwarte en fijne en ogen vol licht

dat meegesleurd wordt in de jonge god die hij is. Ik was altijd een maagd als hij me beetjes gaf in mijn hals.

 

Sugar Ray Robinson de bokser is dood

Sugar Ray Robinson de bokser is dood, schrijf ik in een gedicht, op de dag
dat hij sterft in een ziekenhuis in Los Angeles, ik schrijf, deze solide neger,
een van mijn fonkelende bastaardvaders, en ik hoorde het geluid van gillend huilen in een storm,
totdat de wind ging liggen om de bokser te laten sterven,
zo stil is het ook als pappa sterft, zijn ogen maken kleine geluidjes die niemand kan horen.
Dan ga ik heel zacht tegen hem praten, ga maar slapen god laat hem stilletjes inslapen,
als iemand nog maar een klein beetje ademt moet je naar hem glimlachen.

Over Sugar Ray Robinson wordt verteld dat hij zachtaardig was, de vrouwen noemden hem  Duifje,
toen hij in de hemel was gearriveerd
keek hij naar beneden en spoog eens flink, zijn duifjes koerden in de bomen,
Pappa je hield van sierduiven, ik heb het op foto’s gezien, je staat in een grote volière met een duif
op je hoofd, daalde de heilige geest op je neer in de vorm van een duif
dat gebeurde toch toen Jezus gedoopt werd door Johannes, en je lacht naar de camera,
naar mij al was ik er niet bij, maar ik denk niet dat je ooit van boven naar beneden hebt gespuugd, dat zou mamma absoluut niet hilarisch hebben gevonden.

 

Dit bericht is geplaatst in Poëzie en getagd, . Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.